Bloedgroep rhesus

O.C.
Leeksma

Leiden, januari 1996,

Gaarne zou ik een aanvulling willen geven op mijn brief aan de redactie . Ten onrechte wordt in deze bijdrage de indruk gewekt dat alternatieve splitsing van het mRNA de enige verklaring is voor het feit dat elk van de 4 allelen (CE, Ce, cE, ce) van het rhesus C(c)E(e)-gen afzonderlijk aanleiding kan geven tot het verschijnen van twee verschillende rhesusantigenen op de erytrocytenmembraan (respectievelijk C en E, C en e, c en E, c en e). Een andere, inmiddels door het tot expressie brengen van rhesus cE-cDNA in een leukemiecellijn wetenschappelijk onderbouwde, verklaring is dat in ieder geval c- en E-antigenen op één, door vertaling van het volledige mRNA (inclusief exon 5) ontstaan, rhesuspolypeptide gelokaliseerd kunnen zijn.1 Een dergelijk rhesuseiwit kan klaarblijkelijk, in tegenstelling tot de van de zijde van Franse onderzoekers geuite veronderstelling, toch een juiste conformatie aannemen voor zowel het c- als het E-antigen.

Het is aannemelijk, maar strikt genomen nog niet bewezen dat hetzelfde mutatis mutandis geldt voor de C- en e-antigenen.

O.C. Leeksma
Literatuur
  1. Smythe JS, Avent ND, Judson PA, Parsons SF, Martin P, Anstee DJ. Expression of RHD and RHCE gene products in K562 cells establishes the molecular basis of RH blood group antigens [abstract]. Blood 1995;86:473.