Verontrustende toename van intoxicaties door deptropine

R.W.
Griffioen

Amsterdam, januari 1996,

Van Zoelen et al. stellen terecht een belangrijk probleem aan de orde . Enkele opmerkingen zijn van belang.

De vermelde intoxicaties komen door óverdosering, niet door gewone dosering. Vergelijking met een ander middel is wenselijk. Terecht geven de auteurs enkele basale aanwijzingen: zorgvuldig voorschrijven, dus ook voorlichten, buiten bereik van kinderen houden en kindveilige sluitingen toepassen. Als dit alles optimaal was gebeurd, waren de accidentele ingesties veel minder vaak voorgevallen.

Bij het behandelingsadvies rijst de vraag in welke mate zwarte koolstof het laxans eerder adsorbeert dan de deptropine. Voorts ontbreekt een indicatie over het aantal opnamen.

De farmacologische werkingen van het sedert 1962 bekende deptropine zijn wetenschappelijk onvoldoende onderzocht; dit is bij een oud en goedkoop (ƒ 4,73 per maand) middel te verwachten. Er zijn echter geen aanwijzingen – vooral in de praktijk niet – voor een antihistaminewerking (slaperigheid) als bijwerking. Terecht wordt het thans zonder gele sticker afgeleverd. Pas enkele jaren wordt deptropine in het Farmacotherapeutisch kompas ingedeeld onder de parasympathicolytica; daarvoor stond het (ten onrechte) onder de antihistaminica.

De grote groep van de geïntoxiceerde kinderen is ouder dan 2 jaar. Bij de leeftijdsgroep jonger dan 2 jaar komen ongelukken minder voor en bij kinderen jonger dan 1 jaar dient men rekening te houden met het verband tussen middelen zoals promethazine en wiegedood.1 Een anticholinergicum zoals deptropine (oraal), oxyfenonium (oraal) of ipratropium (als bromide; per inhalationem) blijft dan te verkiezen boven promethazine bij de behandeling van broncho-obstructieve klachten bij baby's en peuters tot 2 jaar.

Van Zoelen et al. melden één alternatief: ipratropium. Het heeft een lage prijs (ƒ 22,75 per maand). Oxyfenonium heeft als oraal anticholinergicum dezelfde beperkingen als deptropine. Het is onlangs als preparaat uit de handel genomen; of er een FNA-vorm van komt, is onbekend.

Door het beschikbaar komen van handige en door ouders goed toe te passen inhalatiekamers voor heel kleine kinderen,2 neemt het voorschrijven van deptropine door kinderartsen af. Dit past goed in de consensus ‘Astma bij kinderen’,3 waarin inhalatie de voorkeur krijgt boven orale toediening. Er is geen reden te bedenken waarom dit in de huisartspraktijk niet ook zou kunnen.

Behalve, maar mogelijk zelfs via, bronchusverwijding en remming van (hyper)secretie heeft deptropine nog twee gezochte werkingen; tegen neusverstopping met tubacatarre en tegen hoest. Jonge kinderen kunnen veel last hebben van verstopte neuzen. Ouders hebben vaak moeite om neusklachten te onderscheiden van bronchusklachten.

De praktijk geeft aan dat deptropine ook intranasaal en waarschijnlijk ook in de tubae auditivae werkt. Ipratropium werkt lokaal ook intranasaal. Yuksel et al. toonden bij 12 (ex)-prematuren een reductie van piepen (dag 71%, nacht 68%), hoesten (dag 65%, nacht 68%) en loopneus (69%) aan.4 De dosis van 40 µg ipratropium werd gedurende 14 dagen hier ‘door een koffiebeker’ toegediend over mond en neus, en gaat kennelijk transnasaal.

Ipratropium is ook intranasaal te appliceren. Een neusdruppel-uitvoering wacht op goedkeuring alvorens beschikbaar te komen. Tot zolang zou men Atrovent Unit Dose-ampullen kunnen gebruiken. Ipratropium beïnvloedt de trilhaarfunctie niet nadelig.

Hoest is bij luchtwegobstructies een belangrijke klacht en ook anticholinergica werken hier vaak goed; dat kan van de door Van Zoelen et al. genoemde alternatieven (anijs, zoethout, tijm) niet gezegd worden (ongenoemd bleef: water). Bovendien zijn deze vrij verkrijgbare middelen vaak al vergeefs gegeven. Uiteraard berust dit alles op empirie, maar wat pathofysiologisch bekend is over hypersecretie en hoest bij broncho-obstructieve aandoeningen, geeft aan dat hier duidelijk meer van anticholinergica te verwachten is dan van anijs, thijm, water en zoethout.

R.W. Griffioen
Literatuur
  1. Kahn A, Blum D. Phenothiazines and sudden infant death syndrome. Pediatrics 1982;70:75-8.

  2. Roorda RJ. Inhalatietherapie bij jonge kinderen met astma. [LITREF JAARGANG="1995" PAGINA="2548-51"]Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:2548-51.[/LITREF]

  3. Kerrebijn KF. Consensus astma bij kinderen. [LITREF JAARGANG="1993" PAGINA="1239-46"]Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:1239-46.[/LITREF]

  4. Yuksel, Greenough A. Ipratropium bromide for symptomatic preterm infants. Eur J Ped 1991;150:854-7.