Falen van behandeling met terbinafine bij 2 kinderen met tinea capitis

M.A.
Strobos

Rotterdam, augustus 1996,

Wij zijn professor Stolz zeer erkentelijk voor zijn reactie. Hij heeft volstrekt gelijk, dat uiteindelijke bewijsvoering had bestaan uit het nemen van kweken en daarmee het vaststellen van resistentie. Wij hebben geprobeerd de positieve culturen nog te achterhalen, maar helaas lukte ons dat niet meer. Het verzwakt ons betoog, maar het gaat om de boodschap.

Er waren enkele punten die het zeer aannemelijk maakten, dat er resistentie bestond:

– Beide patiënten werden behandeld met adequate doseringen van terbinafine.

– Zij werden langer behandeld dan de duur die normaal wordt aangegeven voor terbinafine bij tinea capitis: 2-3 maanden.

– Onder terbinafinetherapie trad geen enkele, maar dan ook geen enkele verbetering op van de afwijkingen.

Met name de laatste 2 punten pleiten sterk voor resistentie; daarbij komt ook nog dat na gebruik van griseofulvine zeer vlot herstel volgde. In de internationale literatuur is melding van resistentie van M. canis voor terbinafine gemaakt. Wij menen dan ook dat wij de aandacht moesten vestigen op de mogelijkheid van resistentie van M. canis voor terbinafine.

M.A. Strobos
A.P. Oranje