Het preconceptionele consult: een goed idee?

M.P.
Heringa

Groningen, mei 1995,

Het idee van Schaapveld is ook in Nederland niet nieuw (). 1-4 Wel leiden nieuwe inzichten tot herleven van de belangstelling en tot initiatieven op dit gebied. Schaapveld stelt voor eerst de onderdelen van het preconceptionele consult aan een kosten-effectiviteitsanalyse te onderwerpen, alvorens tot invoering te besluiten. Goede graadmeters voor een dergelijk onderzoek zijn echter moeilijk te definiëren en te beoordelen. Dat bleek bij pogingen tot kosteneffectiviteitsmeting van de prenatale zorg.5 Dat is van belang, omdat ten minste een deel van het consult substitutie zal zijn van de huidige prenatale zorg. Enkin en Chalmers verwoordden goed waar het om gaat: ‘...many things that really count cannot be counted’.6 Hoe zinvol de voorgestelde aanpak ook mag zijn, zal deze niet al vóór de afronding van dat onderzoek door de praktijk worden ingehaald?

Schaapveld meent voorts dat niet huisartsen, maar speciale preconceptionele-consultatiebureaus het consult zouden moeten uitvoeren. Deze suggestie doet denken aan de prenatalezorgbureaus van de jaren vijftig en zestig. De oprichting daarvan leidde destijds tot felle protesten van huisartsen, omdat de daar te verrichten onderzoeken en de voorlichtingsfunctie bij uitstek tot hun werkveld behoorden.7 Het gaat in wezen om dezelfde taak, nu alleen vóór de zwangerschap uitgevoerd. Verkeert de huisarts niet in de beste positie om deze te vervullen? Hij is of komt op de hoogte van de relevante gegevens van zijn patiënten en kan overleggen of verwijzen wanneer meer specifieke kennis vereist is (bijvoorbeeld naar klinisch-genetische centra of obstetrici). Het soms multidisciplinaire karakter van goede preconceptionele advisering vereist coördinatie, goede intercollegiale overdracht en het bewaken van de continuïteit van zorg. Ten slotte versterkt deze taak de rol van de huisarts als ware gezinsarts. Het lijkt daarom zinvol om juist de huisarts, samen met andere beroepsgroepen en patiëntenorganisaties, direct te betrekken bij de verdere discussie over de inhoud en het systematisch aanbieden van het preconceptionele consult.

M.P. Heringa
Literatuur
  1. Siegenbeek van Heukelom J. Geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk. In: Hoeve J van der, Gorter E, Benjamins CE, Loghem JJ van, Tuntler JH, Snoo K de, et al., redacteuren. Praeventieve geneeskunde. Groningen: Wolters 1938;II:485-94.

  2. Bruins JW. Het onderzoek vóór het huwelijk. Open brief aan de leden van de Staten-Generaal. Ned Tijdschr Verloskd Gynaecol 1953;53:297-303.

  3. Huisjes HJ. Zwangerschapsvoorzorg. [LITREF JAARGANG="1971" PAGINA="1660"]Ned Tijdschr Geneeskd 1971; 115:1660.[/LITREF]

  4. Eskes TKAB. Moeder vóór je zwanger wordt. In: Slager E, Geijn HP van, Buytaert Ph, redacteuren. Verloskunde. Preventie morbiditeit en mortaliteit antenataal anno 1992. Ciba-Geigy, 1992:77.

  5. Huntington J, Connel FA. For every dollar spent – the cost-savings argument for prenatal care. N Engl J Med 1994;331:1303-7.

  6. Enkin M, Chalmers I. Effectiveness and satisfaction in antenatal care. London: Heinemann, 1982:285.

  7. Heringa GC. Het consultatiebureau voor de praenatale zorg en de huisarts. Med Contact 1953;9:585-7.