'De pil' bij de drogist: ongunstig voor veilig gebruik van geneesmiddelen

G.J.H.
den Ottolander

Rotterdam, januari 1994,

Collega Stricker brengt door een brief aan de redactie de discussie op gang die destijds is ingezet door mevrouw Netelenbos in de Tweede Kamer over de mogelijkheid om orale anticonceptiva als zelfmedicatiemiddel via de drogist te kunnen laten verstrekken.

Stricker onderbouwt zijn mening dat ‘de pil’ niet door de drogist maar door de apotheker of de huisarts dient te worden afgeleverd met een aantal medische argumenten. Hij legt de nadruk op het gevaar dat nog onbekende bijwerkingen alsnog aan het licht kunnen treden terwijl ook bekende interacties tussen de pil en geneesmiddelen moeilijker te voorkomen zouden zijn. Als derde argument noemt hij de bemoeilijking van de ‘postmarketing surveillance’.

Mijns inziens richt hij zich te veel op deze argumenten. Elk geneesmiddel kan bijwerkingen hebben, ook medicamenten die reeds langer als drogisterijartikel verkocht worden, zoals acetylsalicylzuur. Interactie met andere geneesmiddelen is bekend, maar apotheker of huisarts kan bij het afleveren van een middel toch standaard vragen of patiënt ook andere (drogisterij)middelen gebruikt? Postmarketing surveillance is zeker belangrijk, maar behoeft nauwkeurige begeleiding waarbij geïnformeerd moet worden naar overige medicatie. Immers, ook bij apothekers is inschrijving op naam niet meer verplicht.

De standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap geeft in dezen een nauwkeurig advies aan de huisarts voor de medische begeleiding van gebruik van de pil. Dit blijft van kracht, ook bij drogisterijverkoop van de pil. Bijwerkingen van wat voor medicament dan ook zullen een patiënt altijd naar de huisarts terugvoeren. Ook hoort het tot de taak van de huisarts patiënten te adviseren over de beste keuze van een anticonceptivum. Is deze keuze eenmaal gemaakt, dan staat het de patiënt vrij dat middel bij een drogist te kopen. Uiteraard kan bij een eventuele eerste nacontrole door de huisarts nog eens besproken worden of de keuze alsnog dient te worden herzien.

Al jaren baseert de Geneesmiddelencommissie zich op het standpunt dat door adequate voorlichting zowel in bijsluiter als in pamfletten op verkooppunten, de cliënt (patiënt) mondiger dient te worden en zelf het recht dient te hebben op een vrije keus. Het enige argument dat momenteel tegen de vrije verkoop in de drogisterij zou kunnen worden gehanteerd, is de regel dat zelfmedicatieprodukten bedoeld zijn voor kortstondige kwalen, waardoor zowel het volume als de duur van het gebruik beperkingen oplegt aan de verpakkingsgrootte, die over het algemeen circa 14 dagen betreft. Ook hier zijn echter uitzonderingen op. Het zou een goede zaak zijn indien de Geneesmiddelencommissie zich nog eens buigt over de vraag of ook de orale anticonceptiva naar lijst 5 van het ‘uitsluitend apotheek’ (UA)-besluit kunnen worden overgebracht.

Velen denken momenteel na over beperking van de kosten van de gezondheidszorg. Een eerste stap in de richting van verplaatsing van geneesmiddelen naar goedkopere verkooppunten zal hierin een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het argument dat verschuiving van deze kosten van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de cliënt zelf voor sommigen een belemmering zou zijn om deze voorbehoedmiddelen aan te schaffen, is nooit goed onderbouwd. De beslissing of de pil al of niet vanuit ABWZ vergoed dient te worden, is geen medische maar een politieke beslissing.

G.J.H. den Ottolander