Strenger keuren: aan het sterfbed van de WAO?

G.K.
van Wijngaarden

Amstelveen, april 1994,

Met belangstelling volgde ik de discussie tussen Dammers en Knepper naar aanleiding van het artikel van Knepper (1993;2291-5). Dammers verdedigt het klinisch-diagnostisch model als grondslag voor de beoordeling in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Knepper geeft aan dat ook andere factoren van belang zijn als oorzaak van het niet functioneren van een individu. Dit laatste is zeker waar, maar de vraag is of het juist is dat deze niet-medische factoren geduid worden als ziekte of gebrek. Dit probleem zou opgelost kunnen worden als de begrippen ‘ziekte’ en ‘gebrek’ goed gedefinieerd waren. Na 20 jaar ervaring als deskundige in beroepszaken moet ik Dammers gelijk geven wanneer hij aangeeft dat grote aantallen mensen uitsluitend op grond van vage en aspecifieke onlustgevoelens door de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) voor hun leven zijn betiteld als ‘ziek’. Dit is geen kwestie van wetstoepassing of van consensus tussen werkgevers en werknemers of van ‘de politiek’, maar van een cultus die zich meester heeft gemaakt van de verzekeringsgeneeskundigen van de GMD. Een medisch-wetenschappelijke basis daarvoor ontbreekt. Immers, deze wijze van ‘diagnostiek’ vormt een flagrante tegenstelling met het denken in omschreven categorieën dat nog altijd de grondslag is van de opleiding tot arts en specialist, maar ook van de medische wetenschapsbeoefening. Verder moet niet vergeten worden dat het uitsluitend de artsen zijn die bepalen wie door ziekte beperkt is in zijn functioneren en wie niet. Als het klinisch-diagnostische model moet worden losgelaten denk ik dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid beter niet aan artsen kan worden toevertrouwd.

G.K. van Wijngaarden