Taalgebruik in verband met volksgezondheidsonderzoek en -onderwijs

B.D.P.
Eijrond

Utrecht, juni 1993,

Bonneux en Balk-Smit Duyzentkunst, de laatste namens de redactie van het Tijdschrift reagerend, zijn het eens: in het Nederlands kan men beter over ‘volksgezondheid’ dan over ‘public health’ spreken Als auteur van de door hen besproken folder van de Netherlands School of Public Health (NSPH) kan ik mij met dit standpunt in principe verenigen. In het veld hebben zich echter ontwikkelingen voorgedaan waardoor het gebruik van de term ‘public health’ op dit moment de voorkeur verdient, een conclusie die al eerder werd getrokken.1

De term ‘public health’ wordt zowel gebruikt om de gezondheidstoestand van de bevolking als om een ‘vak’ te beschrijven: ‘the science and art of preventing disease, prolonging life and promoting health through organised efforts of society.’2 In de V.S. is dan ook het doel van public health omschreven als ‘fulfilling society's interest in assuring conditions in which people can be healthy.’3 Het is de vraag of het woord ‘volksgezondheid’ deze dubbele betekenis omvat en ‘volksgezondheidskunde’ lijkt me geen aanwinst. Daarbij komt dat de term ‘public health’ in steeds meer niet-Engelstalige landen, zoals Duitsland, wordt gebruikt.

Van belang is de breedte van de gehanteerde begrippen. ‘Sociale geneeskunde’ is een adequate term, maar niet-geneeskundige activiteiten gericht op verbetering van de volksgezondheid vallen er buiten, terwijl ook deze tot het domein van public health moeten worden gerekend. (Overigens is het niet de NSPH maar het College voor Sociale Geneeskunde dat de termen ‘occupational medicine’ en ‘community medicine’ voor de twee hoofdstromen in de sociale geneeskunde heeft gekozen.4) ‘Maatschappelijke gezondheidszorg’ lijkt nog het meest in de buurt te komen, maar het is de vraag in hoeverre de beoefenaars van twee disciplines die een belangrijke rol vervullen met betrekking tot de volksgezondheid – de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde en de verzekeringsgeneeskunde – zich hierin herkennen.

Gelukkig lijkt Balk-Smit Duyzentkunst begrip te hebben voor de keuze van een Engelse naam voor onze school, terwijl het ‘Master of Public Health’ (MPH)-diploma dat de NSPH verleent, niet tot commentaar aanleiding geeft. De buitenlandse ‘schools of public health’ staan tot op zekere hoogte model voor de NSPH. Op deze scholen bekwamen artsen en nietartsen zich op velerlei gebied: van ‘behavioral sciences’ via ‘occupational health’ tot ‘vaccine sciences’. De NSPH wil een integrerende rol vervullen op het gebied van het postacademisch onderwijs ten bate van de volksgezondheid in Nederland en wil bovendien als internationaal aanspreekpunt functioneren. Twee leenwoorden lijken mij een kleine prijs voor zo'n belangrijk doel.

B.D.P. Eijrond
Literatuur
  1. Wijngaarden JK van, Schnabel P. School of public health. Med Contact 1991; 46: 1107-10.

  2. Committee of inquiry into the future development of the public health function. Public health in England. London: Her Majesty's Stationery Office, 1988.

  3. Institute of Medicine. The future of public health. Washington, DC: National Academy Press, 1988.

  4. Anonymus. De toekomst van de sociaal-geneeskundige opleidingen. Med Contact 1993; 48: 58-9.