Het aneurysma aortae abdominalis: screening en behandeling

J.A.
van der Vliet

Nijmegen, juni 1993,

In zijn commentaar vraagt collega Braat of onderzoek naar het vóórkomen van het aneurysma aortae abdominalis (AAA) niet vooral in de vorm van ‘case finding’ door de huisarts zou moeten plaatsvinden. Hiertoe dienen echter de risicofactoren die met het AAA verband houden, voldoende bekend te zijn. Te denken valt aan hypertensie, perifere en coronaire vaataandoeningen, roken en familiair vóórkomen. Deze factoren zijn in enkele tientallen, voornamelijk buitenlandse, onderzoeken onderzocht. De uitkomsten ervan zijn niet geheel eensluidend. Een duidelijk toegenomen incidentie kon slechts worden vastgesteld bij eerstegraads familieleden van AAA-patiënten. Bekend was reeds dat het AAA bij mannen aanzienlijk vaker voorkomt dan bij vrouwen. Een groot aantal van de patiënten met AAA is echter geheel vrij van de genoemde risicofactoren. Hieruit moet geconcludeerd worden dat het onderzoek naar het vóórkomen van AAA zich niet leent voor case finding. Bij een meer algemene screening van bijvoorbeeld alle mannen van 61-80 jaar is naar onze mening wel een belangrijke rol weggelegd voor de eerstelijnsgeneeskunde. De uiteindelijke vormgeving hiervan is onderwerp van studie.

J.A. van der Vliet