De waarde van kernspinresonantie-tomografie bij de diagnostiek van intra-articulaire pathologische afwijkingen van de knie

W.A.J.
Hoefnagels

Oostburg, april 1992,

Het fraaie onderzoek van Thijn, Konings en Moyaart over de waarde van kernspinresonantie-tomografie (MRI)-onderzoek van de knie bevat volgens mij een onjuiste berekening van de sensitiviteit en de specificiteit van de MRI met betrekking tot de diagnose ‘meniscusscheur’.

Bij 29 van de 36 patiënten met een meniscusscheur was de MRI-uitslag positief en dus wordt de sensitiviteit (het terecht positieve percentage) van de MRI voor het vaststellen van een meniscusscheur 29/36 of 81%. De auteurs geven 94% op. Bij 2 van de 64 patiënten zonder meniscusscheur gaf de MRI-uitslag ten onrechte een scheur aan. Dit geeft een specificiteit (terecht negatieve percentage) van 62/64 of 97%. De auteurs geven 90% op. De voorspellende waarde van een positieve MRI-uitslag is 29/31 of 94% en van een negatieve 62/69 of 89%. Deze percentages worden uiteraard beïnvloed door de voorafkans op een meniscusscheur in deze groep (36%).1

Het is dan ook aardig om de waarde van het MRI-onderzoek te laten zien in die gevallen waarin klinisch twijfel bestaat. Als de klinische diagnose ‘meniscusscheur’ bijvoorbeeld met een zekerheid van 50% gesteld wordt (‘het zou kunnen, maar even zo goed ook niet’), dan zal bij een positieve MRI-uitslag de zekerheid naar 96% stijgen en bij een negatieve MRI naar 17% dalen. Ik ben bang dat gezien de grootte van het laatste percentage er dan toch ‘voor de zekerheid’ gekozen zal worden voor een atroscopie. Dit had beter meteen kunnen gebeuren, omdat de meniscusscheur dan ook gerepareerd kan worden.

Ik ben dan ook van mening dat de auteurs ten onrechte de conclusie trekken dat MRI goed bruikbaar is voor de detectie van meniscusscheuren bij patiënten bij wie na klinisch onderzoek twijfel bestaat. Volgens mij is de patiënt beter af met een artroscopie dan met een MRI-onderzoek waarbij nog behoorlijke twijfel blijft bestaan. Het teleurstellende resultaat bij kruisbandletsels en retropatellaire chondropathie doet immers de vraag rijzen of MRI-onderzoek van de knie überhaupt klinische betekenis heeft.

W.A.J. Hoefnagels
Literatuur
  1. Rümke ChrL. Kanttekeningen over de gevoeligheid, de specificiteit en de voorspellende waarden van diagnostische tests. [LITREF JAARGANG="1983" PAGINA="556-61"]Ned Tijdschr Geneeskd 1983; 127: 556-61.[/LITREF]