Het testen op HIV-infectie in de cardiologie

A.J.M.
Schipperijn

Noordwijk, november 1988,

Uit de ingezonden brief van mw.Breeuwsma, werkzaam bij een ‘medische prikdienst’ van het Academisch Ziekenhuis te Groningen, maak ik op dat schrijfster, evenals Meijler en ondergetekende, veiligheid van de gezondheidswerker prefereert boven politiek-ideologische overwegingen. Dat pleit mijns inziens voor een gezond verstand. Maar ik heb, haar reactie nog eens doorgelezen hebbende, toch het idee dat de eigenlijke strekking van mijn betoog niet geheel tot haar gekomen is. Zij schrijft voornamelijk over de in de Verenigde Staten gepropageerde hygiënemaatregelen, die te allen tijde bij het werken met bloeden lichaamsvloeistoffen van welke patiënt dan ook genomen moeten worden, als ware iedere patiënt besmet met het HIV.

De kern van mijn betoog is echter: de arts-patiënt-relatie die contractueel van aard is; dat wil in dit geval zeggen: een tweezijdige overeenkomst, waarin wederzijds rechten en plichten dienen te worden neergelegd. In de praktijk wordt dat meestal door beide partijen ook wel zo opgevat, maar meestal betekent niet altijd. Waar het mij speciaal om gaat, is dat het niet zo mag zijn dat van een arts de grootst mogelijke inspanning met betrekking tot een rationeel en veilig onderbouwde diagnose en therapie mag worden geëist, waar de behandelde, om wat voor (wellicht ook politiek-ideologische gesteunde) motieven dan ook, zaken verzwijgt of wezenlijke onderzoeksmethoden van de arts weigert, die nu eenmaal voor de juiste diagnose en de daarop in te stellen therapie een ‘must’ zijn. Kortom, als een patiënt op grond van klachten en levensstijl aanleiding geeft tot de veronderstelling dat hij met HIV besmet kan zijn, moet de arts de vrijheid hebben zonder een aparte zogenaamd ‘informed consent’ de patiënt daarop te onderzoeken. Deze informed consent dient reeds te liggen in een boven al aangeduid contract, waarin uitgegaan moet worden van wederzijds vertrouwen en waarin de arts de verplichting op zich neemt al datgene zo veilig mogelijk bij de patiënt te verrichten wat voor een verantwoorde diagnose en therapie noodzakelijk is. Waar het om een besmettelijke ziekte gaat, mag men anderzijds van de patiënt verwachten dat hij het risico van besmetting van hulpverlener onderkent en de mogelijkheid van besmetting aan de hulpverlener meedeelt.

Wat betreft het voorkomen van besmettingsgevaren in ziekenhuizen: in theorie zouden de maatregelen die mw. Breeuwsma met betrekking tot de Verenigde Staten citeerde (overigens in Nederland allang als te nemen maatregelen onderkend) voldoende moeten zijn. Maar in de praktijk, met vele tienduizenden gezondheidszorgers, werkt een dergelijk uitgebreid systeem nu eenmaal niet. Dit systeem werkt vooral ook dáárom niet omdat de omstandigheden, waaronder medische onderzoeken en behandelingen bij patiënten worden uitgevoerd en daarbij ook de te nemen voorzorgsmaatregelen zowel voor de patiënt als voor de hulpverlener, van patiënt tot patiënt sterk verschillen. De positiviteit voor HIV bepaalt in niet geringe mate mede deze verschillen. Ik wil dat nogmaals benadrukken en ik hoop dat mw.Breeuwsma dit achteraf bekeken toch ook in mijn ingezonden brief zal hebben gelezen.

A.J.M. Schipperijn