Kanttekeningen bij ketanserine

P.J.M.
Reijnders

Tilburg, april 1989,

In hun brief aan de redactie gaan Van der Pol en Oei alleen in op een niet-geregistreerde indicatie en geven een lange opsomming van bijwerkingen van ketanserine Hiermee suggereren zij ten onrechte dat ketanserine een niet-effectief geneesmiddel is met veel bijwerkingen.

Het klinisch onderzoek met ketanserine was gericht op perifere doorbloedingsstoornissen en hypertensie. Voor deze laatste indicatie waren de resultaten sneller overtuigend dan voor de eerste. Daarom is ketanserine al geregistreerd voor hypertensie. Als men daarentegen alle klachten die ooit een keer gemeld zijn in klinisch onderzoek als bijwerking bestempelt, zonder rekening te houden met de herkomst, de incidentie ervan in de behandelde en de incidentie van klachten in de groep waarmee het middel vergeleken wordt, dan zal de lijst van bijwerkingen van elk geneesmiddel bijna oneindig lang zijn. En dat lijkt nu in de publikatie van Van der Pol en Oei gebeurd te zijn.

Uit bijna 300 studies met ketanserine blijkt dat duizeligheid, vermoeidheid, droge mond, oedeem en gewichtstoename vaker voorkomen met ketanserine dan door placebo. Slaapstoornissen, hoofdpijn, palpitaties en pijn in de borst komen minder vaak voor met ketanserine dan met placebo. De andere door Van der Pol en Oei vermelde bijwerkingen komen met ketanserine niet vaker voor dan met placebo of omgekeerd. Om een relatie aan te tonen tussen het gebruik van een geneesmiddel en het optreden van een ongewenst effect, is vergelijkend onderzoek tegen placebo nodig. Onlangs zijn de resultaten gepubliceerd van een onderzoek met ketanserine tegen placebo bij 3899 patiënten met claudicatio intermittens waarbij de patiënten meer dan een jaar werden behandeld (de zg. Prevention of atherosclerotic complications with ketanserin (PACK)-studie).1 Hieruit blijkt dat zelfs met een hogere dosering (40 mg t.i.d.) dan voorgeschreven bij hypertensie (20 mg b.i.d.) ketanserine zeer goed wordt verdragen: slechts 5% staakte de medicatie wegens ‘bijwerkingen’ op ketanserine en 4% op placebo. Van der Pol en Oei beschrijven twee ziektegeschiedenissen, waaruit zou zijn af te leiden dat ketanserine ontremmingsverschijnselen kan geven. Hoewel de auteurs inzage in de (geanonimiseerde) patiëntengegevens weigeren, gaan wij ter illustratie in op de eerste ziektegeschiedenis.

Patiënt A is al enkele malen behandeld wegens surmenage en gebruikt alcohol in ruime mate. Tijdens de behandeling met ketanserine ontstaan ontremmingsverschijnselen. De behandeling wordt gestaakt en de verschijnselen worden gecoupeerd met haloperidol. Hieruit valt echter niet af te leiden dat ketanserine ontremmingsverschijnselen kan veroorzaken: (1) alcohol en surmenage kunnen ook tot ontremmingsverschijnselen leiden; (2) na het staken van de behandeling met ketanserine werd met haloperidol ‘ingegrepen’. Als dat niet gebeurd was, had men – als de ontremmingsverschijnselen verdwenen waren – een mogelijke relatie met ketanserine kunnen veronderstellen. Voor de conclusie dat ketanserine ontremmingsverschijnselen kan veroorzaken, ontbreekt dus een wetenschappelijke basis. Overigens is in de bovengenoemde PACK-studie ook melding geweest van psychische ‘bijwerkingen’: op placebo 99 patiënten en op ketanserine 91. Hierbij was er alleen een statistisch significant verschil bij slaapstoornissen (meer op placebo dan op ketanserine). Ketanserine is dus zeer waarschijnlijk niet de veroorzaker van de door Van der Pol en Oei beschreven ontremmingsverschijnselen. Bij het signaleren van mogelijke bijwerkingen is het belangrijk dat niet alleen onafhankelijke deskundigen geraadpleegd worden, maar ook de voor het geneesmiddel verantwoordelijke producent.

P.J.M. Reijnders
Literatuur
  1. Verstraete M. Prevention of atherosclerotic complications: controlled trial of ketanserin. Br Med J 1989; 298: 424-30.