Minoxidil: géén hoop voor kale mensen

C.
Nieboer

Amsterdam, juni 1989,

De brief van De Groot en Nater geeft aanleiding tot enig commentaar De Groot en Nater concluderen op basis van een recent artikel van Rushton et al.,1 dat lokale toediening van 2% minoxidil niet werkzaam is bij alopecia androgenetica. Deze conclusie is opzienbarend, niet alleen voor de vaderlandse dagbladpers, maar ook voor degenen die, in tegenstelling tot De Groot en Nater, daadwerkelijk onderzoek naar de werkzaamheid van minoxidil hebben verricht. Immers, zowel de Amsterdamse (VU) als de Rotterdamse (EUR) onderzoekers hebben geconstateerd dat, nog afgezien van de vermeerdering die bleek bij de telling van de haren, bij verscheidene van de 74 proefpersonen een onmiskenbare verbetering van de beharing was ontstaan na 24 weken behandeling met minoxidil.2 In de placebo-groep (70 personen) was dit bij niemand het geval.

In het door De Groot en Nater gerefereerde artikel worden twee methoden vergeleken: het z.g. ‘unit area-trichogram’ (UAT) en de telling van het aantal in situ aanwezige haren, al dan niet met behulp van een loep. Laatstgenoemde methode werd toegepast bij 47 proefpersonen. Hetzelfde protocol werd gebruikt in Europees multicenter dubbelblind onderzoek bij 800 proefpersonen.3 De resultaten waren eensluidend: een significante vermeerdering door minoxidil van het aantal haren ten opzichte van het uitgangsaantal en ten opzichte van de placebo na 24 weken. Het UAT werd bepaald bij 12 (!) proefpersonen, die met minoxidil werden behandeld. Er werd een niet-significante toename (ca. 5%) van het aantal haren geconstateerd na 24 weken.

De discrepantie tussen hun resultaten van het UAT en de in situ-tellingen wordt door Rushton et al. toegeschreven aan onnauwkeurigheid van de in situ-tellingen: Eén ervaren teller telde significant meer haren dan één onervaren teller bij een (onbekend) aantal proefpersonen. Daarmee is voor de auteurs de significante toename van het aantal haren bij de in situ-tellingen in hun eigen onderzoek (en voor De Groot en Nater in alle onderzoeken) verklaard: niet het aantal haren neemt toe, maar de ervaring van de onderzoeker. Deze verklaring is echter in flagrante tegenspraak met het steeds terugkerende significante verschil tussen minoxidil en placebo bij de in situ-tellingen. Ze klopt bovendien niet met de praktijk van de Amsterdamse en Rotterdamse onderzoeksgroepen, waar een sterk ervaringsverschil bij het begin van een overigens identiek geprotocolleerd onderzoek geen significant verschil veroorzaakte tussen de resultaten van beide groepen. Het lijkt duidelijk dat de verklaring van de gevonden discrepantie niet gezocht moet worden in de ‘ervarings-theorie’, maar in de niet-correcte proefopzet van Rushton et al.4 De gepresenteerde vergelijking gaat namelijk mank aan de eisen van gelijke lokalisatie, gelijk test-oppervlak (40 mm² versus 49 mm²) en voldoende aantal proefpersonen. Daarom is binnen dit onderzoek een betrouwbare conclusie al nauwelijks mogelijk, laat staan dat algemeen geldende gevolgtrekkingen gemaakt kunnen worden. Dit wordt door De Groot en Nater wel gedaan, waarschijnlijk omdat zij onderzoekservaring op dit gebied missen. Aldus trekken zij conclusies, die uitstekend passen in hun kruistocht tegen minoxidil, maar die niet op relevante gegevens blijken te berusten. Terwijl de ook fotografisch aangetoonde evidente nieuwgroei van haren die kan ontstaan onder invloed van minoxidil door hen geheel genegeerd wordt.2

Houdt dit nu in, dat met minoxidil een panacee voor kale mensen is verschenen? Alleen al het lage reële succes-percentage (8 volgens de fabrikant) wijst daar niet op. Voor de beoordeling van dit (luxe?) middel is echter een genuanceerder mening dan die van De Groot en Nater op zijn plaats.5

C. Nieboer
E. Stolz
Literatuur
  1. Rushton DH, Unger WP, Cottorill PC, Kingslay P, James KC. Quantitative assessment of 2% topical minoxidil in the treatment of male pattern baldness. Clin Exp Dermatol 1989; 14: 40-6.

  2. Dutrée-Meulenberg RVGM, Nieboer C, Koedijk FHJ, Stolz E. Treatment of male pattern alopecia using topical minoxidil in the Netherlands. Int J Dermatol 1988; 27: 435-40.

  3. Dawber RPR, ed. Topical minoxidil 2%. The European experience in alopecia androgenetica. Int J Dermatol 1988; 27: 421-56.

  4. Rushton DH, James KC, Mortimer CH. The unit area trichogram in the assessment of androgen-dependent alopecia. Br J Dermatol 1983; 109: 429-37.

  5. Loenen AC van, Nieboer C. Lokaal minoxidil: a paradise regained? Pharm Weekbl 1987; 122: 973-7.