Het testen op HIV-infectie in de cardiologie

F.L.
Meijler

Amsterdam, september 1988,

Collega Danner heeft recht van spreken en ik ben blij dat hij begrip toont voor het beroepsrisico als argument voor een HIV-test.

Hoe groot of hoe klein dat beroepsrisico moet zijn om een HIV-test te rechtvaardigen kan niet door arbitrage worden vastgesteld. Dat mag de zorgverlener zelf bepalen. De feiten waar collega Danner over spreekt, berusten op selectieve analyses en zijn dus even arbitrair als de selecties zelf. Het is geen dogma maar mijn recht, zoal niet mijn plicht, ervoor te pleiten dat cardiologen, cardiochirurgen, verpleegkundigen en alle andere bij cardiologische en (of) cardiochirurgische verrichtingen betrokken hulpverleners mogen weten of hun patiënten HIV-positief zijn of niet.

Ten aanzien van HIV-infecties wordt wel degelijk een dubbele standaard geïntroduceerd. Er zijn misschien veel patiënten die niet willen weten dat ze een rectumcarcinoom hebben, of een mammatumor, of een leukemie. Ook voor deze patiënten kan de totale onzekerheid over de duur en de afloop van de ziekte ondraaglijk zijn. Maar moet daarom het rectale toucher, de palpatie van de mammae of de analyse van het witte bloedbeeld bij routinematig intern onderzoek achterwege gelaten worden? Of moet voor elk onderdeel van het onderzoek dat een prognostisch slecht gegeven kan opleveren expliciete toestemming worden gevraagd? Waarom deze uitzonderingspositie voor mogelijk HIV-positieve patiënten? Patiënten met ‘gewone’ dodelijke ziekten staan niet in de publieke (politieke) schijnwerpers en hebben niet zo gemakkelijk toegang tot de media. Zij moeten hun kruis maar dragen en geen staatssecretaris die zich om hun lot of privacy bekommert.

De wijze waarop met (potentiële) AIDS-patiënten wordt omgesprongen acht ik discriminerend en medisch in hun nadeel. De test op HIV-infectie dient als routinematige procedure en tenminste op dezelfde schaal te worden uitgevoerd als de test op de aanwezigheid van venerische infecties. Ik voorspel dat binnen afzienbare tijd er een wettelijke regeling komt voor een verplichte HIV-test, bij talloze keuringen (zoals voor militaire dienst) en bij ieder medisch onderzoek. Als de besmettingsbron niet kan (of mag) worden gelokaliseerd, kan verspreiding van de ziekte niet worden tegengegaan.

De opmerking over de arts die alleen uitmaakt wat het beste is voor de patiënt is beneden het niveau dat ik collega Danner toeschrijf en leg ik dus terzijde. Hij zou mij beter moeten kennen. Mocht het hem ernst zijn dan verwijs ik hiervoor naar mijn antwoord aan mw.Roscam Abbing van enige weken geleden.

Tenslotte ben ik collega Danner dankbaar voor het feit dat hij met mij over dit onderwerp in discussie is getreden.

F.L. Meijler