Epidemiologie van AIDS en HIV-infecties in Nederland; huidige situatie en prognose voor de periode 1987-1990

F.R.
Rosendaal

Leiden, juni 1987,

In het lezenswaardige overzicht van H.Houweling et al. wordt gerefereerd aan de uitkomsten van de landelijke enquête onder hemofiliepatiënten (1987; 818-24; referentie 18). Terecht stellen de auteurs dat het voorkomen van HIV-antilichamen onder hemofiliepatiënten in Nederland relatief laag is. Negenentwintig van de 136 onderzochte respondenten met ernstige hemofilie in ons onderzoek meldden seropositief te zijn, hetgeen inhoudt dat niet 31,3% maar 21,3% (29/136 x 100) seropositief was. Bij vergelijking met cijfers uit het buitenland verdient het de voorkeur niet de geëxtrapoleerde 13% seropositiviteit onder de gehele groep Nederlandse hemofiliepatiënten te hanteren, maar deze 21,3% onder patiënten met ernstige hemofilie. Dit omdat de buitenlandse studies in het algemeen ofwel uitsluitend ofwel grotendeels betrekking hebben op patiënten bij wie veelvuldig bloedtransfusie is verricht, dat wil zeggen: op hen met ernstige hemofilie.

Dit doet overigens niets af aan de conclusie omtrent de lage seropositiviteitsratio onder Nederlandse hemofiliepatiënten, die te danken is aan een overwegend (95%) gebruik van stollingsprodukten van lokale origine.

F.R. Rosendaal
C. Smit
E. Briët