Diagnostiek van coeliakie

H.S.A.
Heymans

Amsterdam, mei 1987,

De collegae Iemhoff-van Kuilenburg et al. trachten opnieuw een lans te breken voor het gebruik van een glutenvrij dieet bij de behandeling van kinderen met luchtweginfecties, wisselende diarree en vage abdominale klachten bij wie glutenantistoffen in het bloed kunnen worden aangetoond. Wij delen hun mening evenwel niet.

– Diarree bij kinderen tijdens een episode van bovensteluchtweg- en (of) andere infecties moet in eerste instantie met eenvoudige dieetmaatregelen worden behandeld. Dat geldt ook voor vage buikklachten waarvoor bij poliklinisch onderzoek geen goede verklaring kan worden gevonden.

– Antistoffen in het bloed tegen gluten en andere voedingsmiddelen kunnen bij vele patiënten worden gevonden en zijn vaak aspecifiek. Onzes inziens worden te pas en te onpas antistoffen bepaald met grote financiële en geringe medische consequenties, daar vele laboratoria specificiteit en sensitiviteit van hun antistoffenbepaling onvoldoende definiëren. Pas als de titer bepaalde detectiegrenzen overschrijdt kan de aanwezigheid van antistoffen in het bloed behulpzaam zijn bij de diagostiek, doch niet meer dan dat. Zo kan de aanwezigheid van glutenantistoffen niet als bewijzend voor coeliakie worden beschouwd, de afwezigheid van deze antistoffen sluit daarentegen coeliakie niet uit.

– Het voorschrijven van glutenvrije voeding op basis van in bloed aangetoonde antistoffen tegen gluten is nimmer, ook niet door de collegae Iemhoff-van Kuilenburg et al., wetenschappelijk onderbouwd. Naar onze mening is het ongefundeerd geven van een glutenvrij dieet bij patiënten zonder coeliakie dan ook verwerpelijk. Bovendien zijn aan dit dieet grote financiële consequenties verbonden. De meerkosten van een glutenvrij dieet bedragen per jaar ƒ 2500,- tot ƒ 3000,- (bron: Nederlandse Coeliakie Vereniging).

Coeliakie is het enige ziektebeeld waarbij een glutenvrij dieet geïndiceerd is. Tot op heden kan de diagnose van dit ziektebeeld alleen gesteld worden door histologisch onderzoek van door middel van dunne-darmbiopsie verkregen jejunumslijmvlies.1 De mate waarin dit onderzoek belastend is voor een patiënt hangt o.a. af van de ervarenheid van de medicus die dit onderzoek verricht. Door zorgvuldige voorlichting van ouders en patiënten, premedicatie en geavanceerde techniek, waarbij in meer dan 95% der gevallen binnen 20 minuten goed beoordeelbaar materiaal kan worden verkregen, kan de belasting voor de patiënt tot een minimum worden beperkt.

Aan een patiënt met een normaal dunne-darmbiopt dient geen dieet te worden voorgeschreven. Het is bekend dat bij patiënten zonder coeliakie diarree en glutenantistoffen kunnen verdwijnen tijdens behandeling met een glutenvrij dieet. Voor een deel kan dit toegeschreven worden aan het bekende placebo-effect van diëten. Uit de reactie van de collegae Iemhoff-van Kuilenburg et al. bleek dat een deel der patiënten na herinvoering van glutenbevattende voeding geen recidieven van gastro-intestinale klachten kreeg, hetgeen te verwachten was: de diagnose coeliakie was immers niet gesteld. Een deel van de zo ‘belaste’ patiënten zal evenwel doorlopen met miskende coeliakie, daar herinvoering van glutenbevattende voeding geen klinisch recidief behoeft te geven bij dit ziektebeeld, zoals dat uitvoerig bekend is uit de literatuur. Bij deze patiënten had met een adequaat genomen biopt voorafgaand aan dieetmaatregelen de juiste diagnose gesteld kunnen worden. Het lijkt ons dat de collegae Iemhoff-van Kuilenburg et al. slechts zelden met de consequenties van hun beleid worden geconfronteerd. Wij zien jammer genoeg de gevolgen regelmatig. Een niet-geïndiceerd glutenvrij dieet heeft financiële en vooral op de kinderleeftijd psychosociale consequenties, men denke aan de uitzonderingspositie op school, bij partijtjes, schoolreisjes, vakantie, enz. Tevens vormt deze medisch niet geïndiceerde dieetmaatregel een bron van onzekerheid, verwarring, diagnostische vertraging en uiteindelijk gestoorde arts-patiëntrelatie. Confrontatie met de late gevolgen van een ernstige vertraging in de diagnostiek van coeliakie, zoals infertiliteit, anemie, groei- en ontwikkelingsstoornissen, bracht ons ertoe de lezers van dit blad aandacht te vragen voor deze problematiek.

H.S.A. Heymans
C.J.J. Mulder
F. Groenland
G.N.J. Tytgat
Literatuur
  1. Meeuwisse GW. Diagnostic criteria in coeliac disease. Acta Paediatr Scand 1970; 59: 461-3.