Ongewenste reacties op lokale anaesthetica en de behandeling daarvan

H.
van Beek

Arnhem, december 1985,

Naar aanleiding van het artikel van Kerkkamp et al. (1985;2353-6) kwamen twee vragen op. De eerste betreft intraveneus toegediend calcium. In 1943 kreeg ik veel te maken met behandeling van difterie en met kleine ongevallen waarvoor toen tetanuspreventie noodzakelijk werd geacht: beide met het desbetreffende serum. Als reactie zag men vaak urticaria: type 1; men sprak van ‘serumziekte’. Dit werd toen behandeld met calciumgluconaat i.v. met spectaculair resultaat: bij de patiënt een enorm gevoel van warmte en een snelle regressie van de hevige jeuk. Later zag ik nog eenmaal op het spreekuur (tussendoor) een jonge man van circa 23 jaar die acuut een aanval van urticaria met een forse bronchospasmus had gekregen: het geheel zag er nogal onrustbarend uit. Anamnestisch was er geen oorzaak te vinden. Ook in dit geval heb ik naar het calciumgluconaat gegrepen met snel een gunstig resultaat: na een half uur in de wachtkamer als verkoeverruimte (wat een afschuwelijk woord) kon hij op eigen benen naar huis. Vraag: verdient dit middel nog een plaatsje in het in het artikel opgesomde therapeutische arsenaal?

Verder ben ik nieuwsgierig naar de frequentie van genoemde reacties: als ik dit verhaal zo lees, zou ik zelfs het kleinste wondhechtinkje onder plaatselijke verdoving niet meer buiten het ziekenhuis durven verrichten.

H. van Beek