Enkele ongewone complicaties van intraveneus druggebruik

G.H.H.
Mannaerts

Amsterdam, september 1995,

Als aanvulling op het artikel van Huisinga et al. (1995;1721-4) geven wij de resultaten van een retrospectief onderzoek naar spuitabcessen en -infiltraten in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), Amsterdam.

Nederland telt 25.000 gebruikers van hard drugs. Amsterdam herbergt er 7000, van wie 3000 intraveneuze-druggebruikers.1 Van alle ziekenhuisbehandelingen bij druggebruikers in Amsterdam vindt 40% plaats in het OLVG.2 Er bestaat een nauwe samenwerking met de GG&GD.

In de periode 1992-1994 consulteerden 105.000 patiënten de eerstehulpafdeling van het OLVG. Van dezen werden er 374 (0,35%) behandeld voor weke-deleninfecties (spuitabcessen of -infiltraten). Een qua aantal overeenkomende groep behandelde het OLVG in die periode voor harddrugsintoxicatie.3 De opmerking van Huisinga et al. betreffende stabilisatie van het aantal chirurgische complicaties is, voor wat het OLVG betreft, correct, aangezien het aantal patiënten met spuitabcessen en -infiltraten in 1992 125, in 1993 128 en in 1994 121 bedroeg.

De 374 gevallen van weke-deleninfecties vonden, doordat een aantal hiervan recidief-spuitabcessen en -infiltraten betrof, plaats bij 227 patiënten. De gemiddelde leeftijd was 31,6 (uitersten: 18-55) jaar en 59% was van het mannelijk geslacht. Van de patiënten had 60% geen medische verzekering. Van de wekedeleninfecties betrof 68% een abces, 4% een recent doorgebroken abces, 25% een infiltraat en 3% een secundaire infectie na ontlasting van het abces. Van deze infecties was 74% gelokaliseerd in de armen, 24% in de benen (inclusief de liezen) en 2% in de hals. Zowel op de armen als op de benen von den wij evenveel weke-deleninfecties aan de linker als aan de rechter zijde. Bij 83% van de 374 gevallen was sprake van 1 weke-deleninfectie, bij 10% van 2, bij 5% van 3, bij 2% van 4-5. Bij 65% van de gevallen kwam de patiënt op eigen gelegenheid, bij 27% via een hulpinstantie (vooral de GG&GD), bij 7% via de huisarts en bij 1% via de ambulance. Na behandeling werd 40% verwezen naar een hulpinstantie (vooral naar de GG&GD), 31% teruggezien in de polikliniek, 23% opgenomen en 3% naar de huisarts verwezen (3% overigen).

De geïsoleerde micro-organismen bestonden vooral (91%) uit streptokokken (S. milleri en S. pyogenes), Staphylococcus aureus en anaëroben (waarvan 40% penicilline-ongevoelig). De vaak voorkomende combinatie van S. milleri en anaëroben duidt op orale flora. Gezien het zeer diverse bacteriologische spectrum (onder andere coliforme bacteriën, coryneforme bacteriën, Haemophilus-soorten,Pseudomonas-soorten, propioni-bacteriën en Aeromonas hydrophila) en omdat in 58% van de gevallen sprake is van een menginfectie, heeft in het acute stadium een breedspectrum-antibioticum, zoals amoxicilline-clavulaanzuur, zowel oraal als intraveneus, de voorkeur.

G.H.H. Mannaerts
R.L. Huisinga
T. Sluijs
P.J.G.M. Rietra
H.F.W. Hoitsma
Literatuur
  1. Brussel GHA van, Woude DH van der, Lieshout SJM van. Werkt het Amsterdamse sociaal medische drugshulpbeleid? Jaarbericht van de drugsafdeling GG&GD, waarin opgenomen de jaarcijfers 1993. Amsterdam: GG & GD, 1994.

  2. Sluijs T. Ziekenhuis-project van de drugsafdeling, verrichtingen 1993. Amsterdam: GG&GD, 1994.

  3. Mannaerts GHH, Luitse JSK, Zandstra DF, Hoitsma HFW. Morbiditeit en sterfte als gevolg van ecstacygebruik [ingezonden]. [LITREF JAARGANG="1994" PAGINA="2368" VOLGNR="2"]Ned Tijdschr Geneeskd 1994;47:2368.[/LITREF]