Tuchtrechtelijke beslissingen en de anesthesiologische praktijkvoering

D.
van Diejen

Nijmegen, november 1994,

Doordat het merendeel van de tuchtrechtelijke beslissingen niet wordt gepubliceerd, is de invloed ervan op de beroepsuitoefening beperkt. Afgezien van de functie van de beoordeling van het individuele geval, kunnen veel ongepubliceerde beslissingen ook bijdragen aan de beantwoording van de vraag op welke manier, naar het oordeel van het Medisch Tuchtcollege, de professionele standaard dient te worden ingevuld.

De tegenstelling die Helmers ziet tussen de bewering dat een aantal tuchtrechtelijke beslissingen normstellend is en het feit dat het Medisch Tuchtcollege alleen individuele gevallen toetst, is slechts schijnbaar aanwezig. In diverse beslissingen die in onze uiteenzetting zijn aangehaald, komt immers duidelijk naar voren dat de tuchtrechter van mening is (bijvoorbeeld bij de overdracht van informatie aan andere hulpverleners en de anesthesiologische verslaglegging) dat de gegeven beslissing verder reikt dan het geval waarover wordt beslist.

Ten aanzien van het door de anesthesioloog te verrichten onderzoek kan, wellicht ten overvloede, nog het volgende worden gezegd. Uiteraard is het zo dat de opnemende specialist dient zorg te dragen voor het preoperatieve onderzoek. Dat neemt niet weg, en is in ons artikel ook niet anders beweerd, dat de anesthesioloog dient zorg te dragen voor (het controleren van) die onderdelen van de anamnese, het fysisch diagnostisch en eventueel aanvullend onderzoek die voor het veilig uitvoeren van een anesthesie noodzakelijk zijn. De betreffende beslissing van het Centraal Medisch Tuchtcollege gaat verder dan het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en houdt in dat de anesthesioloog actief moet zorgen dat de voor hem noodzakelijke en eventueel nog ontbrekende gegevens worden verzameld, alvorens anesthesie wordt gestart. Dat hij hiervoor opdracht kan geven aan anderen en niet zelf, persoonlijk, een en ander behoeft te vergaren, moge duidelijk zijn.

Ongeacht de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de verantwoordelijkheid van overheid en ziekenhuis voor het opleidingsniveau en de kwaliteit van het anesthesiologisch hulppersoneel blijft de verantwoordelijkheid van de anesthesioloog bestaan indien deze zich laat bijstaan door hulppersoneel dat niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. De anesthesioloog wordt derhalve niet primair verantwoordelijk gehouden voor het kwaliteitsniveau van de medewerker maar kan worden aangesproken voor het overlaten van de bewaking van een patiënt onder anesthesie aan iemand die daartoe niet gekwalificeerd is. Ten aanzien van andere specialismen worden vergelijkbare criteria aangelegd.

Over het toedienen van anesthesie aan meer dan één patiënt tegelijkertijd zal het laatste woord nog wel niet zijn gezegd. Onze mening met betrekking tot dit onderdeel van de praktijkvoering is slechts van secundair belang nu het Medisch Tuchtcollege en ook de Hoge Raad gewezen hebben op de (potentiële) gevaren die aan het meertafelsysteem kleven en criteria hebben geformuleerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder deze wijze van handelen juridisch nog aanvaardbaar kan zijn. Dat de situatie in andere landen, ondanks het bestaan van aanvaarde standaarden, ongunstiger is dan in Nederland, moet ons er niet van weerhouden kritisch te blijven waar het gaat om de kwaliteit van de huidige en de toekomstige anesthesiologische praktijkvoering.

D. van Diejen
J.H. Hubben