Classificatie van fibromyalgie: de criteria van het American College of Rheumatology

J.W.G.
Jacobs

Utrecht, april 1992,

Collega Nollen zet nog eens zijn mening uiteen dat ‘fybromyalgie’ geen diagnose is. Centraal in zijn argumentatie staat het feit dat er geen aantoonbare afwijkingen zijn van het steun- en bewegingsapparaat. Hij heeft deze mening al eens eerder verkondigd in dit tijdschrift, toen ook door middel van een ingezonden brief.1 Zoals door ons destijds al is uiteengezet kan men met dezelfde redenatie diagnosen zoals ‘tenniselleboog’, maar ook psychiatrische diagnosen als ‘pseudo-diagnosen’ bestempelen. Verder geeft het feit dat wij tot op heden geen duidelijke objectieve afwijkingen kunnen vaststellen absoluut geen zekerheid dat dit in de toekomst ook zo zal zijn. Het zou zeker niet de eerste keer zijn in de medische historie dat er eerst een syndroom onderkend wordt, terwijl pas later het pathofysiologische mechanisme duidelijk wordt. Wij zijn het niet met collega Nollen eens dat de huisarts altijd met voldoende zekerheid een onderliggende (reumatische dan wel niet-reumatische) oorzaak van de klachten van patiënten met min of meer ernstige, gegeneraliseerde pijn kan uitsluiten. De praktijk toont dit ook aan: geregeld worden patiënten met klachten aangaande het houdings- en bewegingsapparaat naar reumatologen verwezen voor diagnostisch onderzoek (en therapeutisch advies); niet zelden wordt dan een andere oorzaak van de klachten vastgesteld dan de huisarts bij het verwijzen vermoedde. Gezien de praktische ervaring met de meer dan 300 verschillende reumatische aandoeningen is de reumatoloog bij uitstek de specialist die bij pijnklachten betreffende het houdings- en bewegingsapparaat kan beoordelen of er sprake is van een (onderliggende) aandoening die meer dan alleen symptomatische behandeling behoeft. Onderzoek van alle patiënten met pijn in het houdings- en bewegingsapparaat en slaapstoornissen in een multidisciplinair pijnteam, zoals collega Nollen voorstelt, is onnodig duur, tijdrovend en belastend voor artsen en patiënten. Een pijnteam heeft patiënten met fibromyalgie over het algemeen ook niet veel te bieden. De ‘kruistocht’ van patiënten met fibromyalgie langs verschillende specialismen moet worden beëindigd door deze patiënten duidelijk te maken dat zij een aandoening hebben waar zij zo goed mogelijk mee moeten leren omgaan, door hun gerust te stellen en door hun de behandelings(on)mogelijkheden duidelijk te maken. Dit alles lukt niet goed zonder een diagnose.

Onze andere argumenten voor en tegen het stellen van de diagnose ‘fibromyalgie’ hebben wij voldoende duidelijk uiteengezet; wij willen verder niet in herhalingen vervallen. Wat ons betreft maakt het niet uit of gesproken wordt over fibromyalgie als ‘werkdiagnose’ of als ‘pseudo-diagnose’. Waar het om gaat is dat het stellen van de diagnose pragmatische doelstellingen dient, bijvoorbeeld de genoemde praktijkgerichte benadering van patiënten mogelijk maakt. Dat dit laatste bij collega Nollen veel minder hoge prioriteit heeft dan bij de huisarts, die patiënten met fybromyalgie met de opmerking ‘geen objectieve afwijkingen’ terugverwezen krijgt, moge duidelijk zijn.

J.W.G. Jacobs
J.J. Rasker
J.W.J. Bijlsma
Literatuur
  1. Nollen AJG. Behandeling met Rheumajecta en Vasolastine van primaire fibromyalgie; resultaten van een gerandomiseerd, placebogecontroleerd, dubbelblind onderzoek (Ingezonden). [LITREF JAARGANG="1990" PAGINA="1062"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134: 1062.[/LITREF]