Naar aanleiding van het boeiende artikel van collega Boom wil ik graag enkele kanttekeningen maken. Een gekwalificeerd chirurg in een ontwikkelingsland is een uiterst zeldzaam en kostbaar goed. Het optimaal gebruik maken van diens kwaliteiten is dan ook van essentieel belang.
In het meerfasenplan ter reorganisatie van de gezondheidszorg in Tsjaad is de opleiding dan wel de bijscholing van inheemse artsen nog toekomstmuziek. Een korte praktische opleiding van de, weliswaar weinige, lokale artsen tot medici met goede algemeen chirurgische vaardigheden lijkt mij bij uitstek zaak voor de ‘expatriate’ MSF-chirurg. Deze artsen zullen dan in staat zijn de ‘eenvoudigere’ chirurgische ingrepen uit te voeren (sectio caesarea, amputatie, hydrocele, hernia etc.). Zolang er aan deze Tsjaadse artsen nog gebrek is, lijkt het mij zinvoller om tropenartsen of artsen met onder meer chirurgische ervaring in de tropen, uit te zenden om de dagelijkse chirurgie uit te voeren. Deze beheersen het, vanuit chirurgisch oogpunt niet erg indrukwekkende, operatiepakket zeer redelijk. Tevens kan men in het algemeen een veel langere periode van hun diensten gebruik maken, wat de continuïteit van de zorg alleen maar vergroot. Deze tropenartsen zijn tevens in staat om moeilijke electieve gevallen (struma, sigmoïdresectie na herhaalde volvolus, etc.) aan de MSF-chirurg te presenteren tijdens diens toernee. In dit concept, zoals gebruikelijk in de meeste Afrikaanse ontwikkelingslanden, bevindt de chirurg zich in het derde echelon. In die situatie is hij in staat zowel structureel (op het gebied van opleiding) als incidenteel (electieve moeilijke chirurgie) een optimale bijdrage aan de gezondheidszorg daar te leveren.
De hypothese dat ‘spectaculaire’ chirurgie er toe zal leiden dat de lokale bevolking ook voor andere ziekten sneller hulp zal vragen bij de westerse geneeskunde, is nog nergens in Afrika bewaarheid. Met uitzondering van enkele aandoeningen (malaria, gestranguleerde hernia, abortus) zal de Afrikaan zich eerst wenden tot de, bij zijn leefwereld aansluitende, traditionele geneeskunde. De westerse geneeskunde vormt voor hem nog steeds het laatste station.
'Artsen Zonder Grenzen' in Tsjaad
Doetinchem, januari 1986,
Naar aanleiding van het boeiende artikel van collega Boom wil ik graag enkele kanttekeningen maken. Een gekwalificeerd chirurg in een ontwikkelingsland is een uiterst zeldzaam en kostbaar goed. Het optimaal gebruik maken van diens kwaliteiten is dan ook van essentieel belang.
In het meerfasenplan ter reorganisatie van de gezondheidszorg in Tsjaad is de opleiding dan wel de bijscholing van inheemse artsen nog toekomstmuziek. Een korte praktische opleiding van de, weliswaar weinige, lokale artsen tot medici met goede algemeen chirurgische vaardigheden lijkt mij bij uitstek zaak voor de ‘expatriate’ MSF-chirurg. Deze artsen zullen dan in staat zijn de ‘eenvoudigere’ chirurgische ingrepen uit te voeren (sectio caesarea, amputatie, hydrocele, hernia etc.). Zolang er aan deze Tsjaadse artsen nog gebrek is, lijkt het mij zinvoller om tropenartsen of artsen met onder meer chirurgische ervaring in de tropen, uit te zenden om de dagelijkse chirurgie uit te voeren. Deze beheersen het, vanuit chirurgisch oogpunt niet erg indrukwekkende, operatiepakket zeer redelijk. Tevens kan men in het algemeen een veel langere periode van hun diensten gebruik maken, wat de continuïteit van de zorg alleen maar vergroot. Deze tropenartsen zijn tevens in staat om moeilijke electieve gevallen (struma, sigmoïdresectie na herhaalde volvolus, etc.) aan de MSF-chirurg te presenteren tijdens diens toernee. In dit concept, zoals gebruikelijk in de meeste Afrikaanse ontwikkelingslanden, bevindt de chirurg zich in het derde echelon. In die situatie is hij in staat zowel structureel (op het gebied van opleiding) als incidenteel (electieve moeilijke chirurgie) een optimale bijdrage aan de gezondheidszorg daar te leveren.
De hypothese dat ‘spectaculaire’ chirurgie er toe zal leiden dat de lokale bevolking ook voor andere ziekten sneller hulp zal vragen bij de westerse geneeskunde, is nog nergens in Afrika bewaarheid. Met uitzondering van enkele aandoeningen (malaria, gestranguleerde hernia, abortus) zal de Afrikaan zich eerst wenden tot de, bij zijn leefwereld aansluitende, traditionele geneeskunde. De westerse geneeskunde vormt voor hem nog steeds het laatste station.