Is de top van de longkankerepidemie in Nederland in zicht?

M.Th.
Verhagen-Teulings

Eindhoven, januari 1986,

Verbeek et al. komen op grond van een trendanalyse van longkankersterftecijfers tot en met 1982 in de gehele Nederlandse bevolking tot de conclusie, dat de top van de epidemie van longkanker bij mannen in zicht is (1985; 2365-9). In 1978-1982 zijn deze sterftecijfers van de 55-60-jarige mannen niet hoger dan in 1973-1977, terwijl het cijfer in de groep 35-55-jarigen vanaf 1968-1972 stabiel is. In de groep 60-plussers stijgt in alle perioden de sterfte nog aanzienlijk. De sterftecijfers van longkanker bij vrouwen jonger dan 60 jaar nemen toe in nagenoeg alle geboortejaarcohorten sinds 1915. De hoop wordt uitgesproken dat te zijner tijd meer betrouwbare trendanalyses van de incidentie te maken zijn met behulp van de in 1986 te beginnen landelijke kankerregistratie.

Sinds kort bestaat deze mogelijkheid in de SOOZ-kankerregistratie in Zuidoost-Noord-Brabant en Noord-Limburg, sinds 1983 deel uitmakend van het Integraal Kankercentrum Zuid. Hiertoe is de voor leeftijdsopbouw gecorrigeerde incidentie van longkanker in de periode van 1978 t.m. 1980 vergeleken met de incidentie in 1981 t.m. 1983 (tabel). Er blijkt een daling in de incidentie bij mannen in de leeftijdsgroepen ouder dan het 45e jaar en een stijging bij vrouwen tot het 6oe jaar. Waarom verschilt het patroon van verandering van deze regionale incidentiecijfers bij mannen van de landelijke CBS-sterftecijfers?

De factor tijd kan een rol spelen. Omdat de door ons gebruikte perioden gemiddeld later vallen en de datum van overlijden meestal later is dan de datum van diagnose, beschikken wij over gegevens van recentere datum. De aanwezigheid van aanzienlijke regionale verschillen in de hoogte van de longkankersterfte in de verschillende landsdelen van Nederland speelt voorts misschien een rol. Als andere factoren, die de hoogte van het sterftecijfer beïnvloeden, niet systematisch regionaal verschillen, mogen deze verschillen in het sterftecijfer aan incidentieverschillen worden toegeschreven. De hoogte van de incidentie van longkanker bij mannen is zodanig dat de toevalsvariatie naar verhouding gering is, zeker wanneer de indeling in landsdelen wordt gebruikt. Uit de figuur blijkt dat het verschil tussen het voor leeftijdsopbouw gecorrigeerde sterftecijfer in landsdeel West en Zuid ten opzichte van Noord en Oost vrij groot is. Het verschil wordt evenwel kleiner in de periode 1969-1978.1 Men kan zich voorstellen dat de sterfte in West en (of) Zuid gaat dalen, terwijl die in Noord of Oost nog ‘doorstijgt’. In een landelijk cijfer kunnen deze verschillende trends tegen elkaar wegvallen. Voor wie op korte termijn geïnformeerd wenst te zijn over trends in de incidentie van een veel voorkomende tumor zoals longkanker zijn onzes inziens enkele steekproeven in delen van het land waarschijnlijk een beter middel dan een van nature traag tot stand komende landelijke kankerregistratie.

M.Th. Verhagen-Teulings
M.A. Crommelin
J.W.W. Coebergh
Literatuur
  1. Centraal Bureau voor de Statistiek. Atlas van de Kankersterfte in Nederland 1969-1978. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1980: 44.