Chlamydia-pneumonie bij zuigelingen

B.C.
Schoot

Naar aanleiding van het artikel van Gerritsen en Brus (1986;1921-3) willen wij enige opmerkingen maken. Behalve dat men postnataal, in geval van bijvoorbeeld een pneumonie, moet denken aan Chlamydia trachomatis-infectie, kan het ook antenataal van belang zijn om een Chlamydia-infectie op te sporen en te behandelen. Er zijn aanwijzingen dat een via de cervix uteri opstijgende infectie met Chlamydia tijdens de zwangerschap een vergrote kans geeft op voortijdig gebroken vliezen, partus praematurus en perinatale sterfte.1 Sinds enige tijd zijn wij gewoon onderzoek te verrichten naar een Chlamydia-infectie in geval van belaste obstetrische anamnese (bijv. bij herhaling mislukte zwangerschap), voortijdig gebroken vliezen en intra-uteriene vruchtdood. Overigens zullen goed opgezette, prospectief uitgevoerde gerandomiseerde studies moeten aantonen, welke gevolgen een Chlamydia-infectie op het verloop van de zwangerschap kan hebben.

Conclusie: het antenataal behandelen van een Chlamydia-infectie kan problemen bij de pasgeborenen voorkomen.2

Hartelijk dank voor uw waardevolle aanvulling op ons artikel. Wij hebben bewust de complicaties die zich kunnen voordoen tijdens de zwangerschap niet aan de orde gesteld, niet omdat dit niet van belang is, maar omdat we ons vooral wilden richten op de complicaties die kunnen optreden bij kinderen die via het baringskanaal zijn besmet. Het is wellicht nuttig om niet alleen patiënten met een belaste obstetrische anamnese te onderzoeken, maar ook patiënten die wisselende seksuele contacten hebben. Men zou zelfs argumenten kunnen aanvoeren om alle zwangere vrouwen te onderzoeken op genitale besmetting met Chlamydia trachomatis.

Uw conclusie dat preventie van infecties bij pasgeborenen door middel van opsporing en behandeling van zwangeren besmet met Chlamydia trachomatis de voorkeur verdient, kunnen wij van harte onderschrijven.

Terecht wordt door Gerritsen en Brus aandacht gevraagd voor deze belangrijke uiting van de door Chlamydia trachomatis veroorzaakte infecties. Niettemin meen ik dat in het artikel een aantal aanvullingen aangebracht had kunnen worden.

Zo werd het serologische onderzoek op Chlamydia niet gespecificeerd. Werd er gebruik gemaakt van een complementbindingsreactie op psittacosisornithosis of van een micro-immunofluorescentie-test (MIF) op C. trachomatis (meestal type lymphogranuloma venereum type II). Ook de wijze van uitdrukken van het specifieke IgG bij beide kinderen is niet duidelijk (> 1:4096 en > 1:32). Hoe sterk waren de IgM-reacties? Verder zijn in beide gevallen geen kweken uit de nasofarynx en van het oogvocht (conjunctivae) afgenomen. Betekent dit dat in beide gevallen de diagnose Chlamydia-pneumonie aanvankelijk niet overwogen werd? Ook staat nergens vermeld of er onderzoek op de aanwezigheid van C. trachomatis in de cervix of elders bij de beide moeders is verricht en wat dit heeft opgeleverd en of er contactonderzoek is verricht bij de manlijke partners van deze vrouwen. Het aspect van de seksuele overdraagbaarheid is daarom van belang, omdat bij niet-behandelde, aan C. trachomatis-infectie in de cervix lijdende vrouwen, al dan niet post partum, een opstijgende infectie kan optreden, die uiteindelijk zelfs kan leiden tot ectopische graviditeit, infertiliteit en chronische buikpijn.

Ten slotte wordt niet vermeld of naar aanleiding van deze 2 gevallen het antibiotica-beleid al dan niet is gewijzigd en de ampicilline-therapie in voorkomende gevallen door erytromycine-therapie is vervangen.

Het is goed dat collega Stolz nog eens het belang onderschrijft dat aan de Chlamydia-pneumonie bij zuigelingen aandacht wordt besteed. Het serologisch onderzoek op Chlamydia is in ons artikel inderdaad niet nader gespecificeerd. Wij verwijzen naar een eerder in dit tijdschrift verschenen publikatie, waar uitgebreider werd ingegaan op deze aspecten.1 Voor de bepaling van het specifieke IgG is de immunofluorescentie-test gebruikt en voor de bepaling van het specifieke IgM werd het serum geabsorbeerd aan anti-gamma-Fc. De term positief duidt erop dat de IgM titer ? 1:128 was.

De veronderstelling dat in beide gevallen geen kweken uit de nasofarynx zijn afgenomen is niet juist. In beide gevallen waren de kweekresultaten negatief, doordat ze niet op de juiste wijze en op het juiste medium zijn afgenomen. Zoals bekend, groeit Chlamydia intracellulair. Het wattestokje voor kweek moet dan ook stevig langs de wand van de nasofarynx gaan. Het kweken van oogvocht heeft dus geen enkele zin. Wij hebben moeders niet onderzocht op aanwezigheid van Chlamydia trachomatis omdat wij vonden dat dit buiten onze competentie viel. In de laatste alinea hebben wij dit punt wel ter discussie gesteld. De laatste alinea van collega Stolz duidt erop dat hij ons artikel minder zorgvuldig heeft gelezen.

B.C. Schoot
P.J. Dörr
F.Th.J.G.Th. Kok
J. Gerritsen
F. Brus
E. Stolz
J. Gerritsen
F. Brus
Literatuur
  1. Martin DH, Kòutsky L, Eschenbach DA, et al.Prematurity and perinatal mortality in pregnancies complicated by maternalChlamydia trachomatis infections. JAMA 1982; 247:1585-8.

  2. Schachter J, Sweet RL, Grossman, Landers D, Robbie M,Bishop E. Experience with the routine use of erythromycin for Chlamydialinfections in pregnancy. N Engl J Med 1986; 314: 276-9.

  3. Wit FS de, Bos JD, Everdingen JJE van, Slaterus KW.Directe diagnostiek van Chlamydia trachomatis metmonoklonale antistoffen: diagnose zonder kweek?Ned Tijdschr Geneeskd 1985; 129:1824-7.

Bijlage