Claudicatio intermittens

R.W.
Keestra

In de artikelen van Van Vroonhoven (1986; 1345-8 en 1348-9) en Hoynck van Papendrecht et al. (1986;1360-4) over claudicatio intermittens wordt terughoudendheid bepleit ten aanzien van chirurgische therapie voor de patiënten bij wie ook zonder vaatoperatie de prognose redelijk gunstig is. Moet men deze terughoudendheid laten varen, dan is volgens Van Vroonhoven: ‘de enige zinvolle therapie van perifere arteriële obstructie een reconstructie van het aangedane vaatsegment’. Ik wil hierbij graag de aandacht vestigen op een conservatieve behandeling die voor deze patiënten overweging verdient. Indicatie is niet alleen claudicatio intermittens, maar zelfs ernstiger afwijkingen zoals de stadia III en IV in de indeling van arteriosclerotische vaatziekten volgens Fontaine.

De behandeling bestaat uit injecties in de A. femoralis van het betreffende been. Eén injectie bevat als belangrijkste werkzame stof 10-20 ml lidocaïne (Xylocaine) 1. Een ziektegeschiedenis in mijn praktijk betrof een vrouw van 81 jaar; een uitvoerige bespreking valt buiten het kader van deze rubriek. Er was bij haar sprake van een trofisch ulcus op basis van een gevorderde arteriosclerose in het gehele vaatstelsel. Na het falen van een aantal niet-operatieve behandelingen (waaronder dubbelzijdige chemische sympathectomie) werd besloten het onderbeen te amputeren. In overleg met de behandelende specialisten heb ik toen een poging ondernomen om thuis het been dicht te krijgen. De injectietherapie (aanvankelijk meermalen per week, maar na enige tijd eenmaal per twee à drie weken) bracht snel verbetering, met als resultaat verdwijnen van de pijn en genezing van het ulcus. Patiënte, die geheel bedlegerig was, kon weer worden gemobiliseerd en loopt nu, vijf jaar later, op 86-jarige leeftijd nog het hele dorp rond. Behandeling: nog één injectie per maand. De intra-arteriële injectietherapie wordt in Terwolde toegepast door Van der Molen et al. (waar ik in de gelegenheid was deze te leren kennen).

Ik vraag mij af waarom deze behandelingsmethode met haar evidente resultaten en voordelen buiten beschouwing is gebleven in het ‘claudicatio-nummer’ van dit tijdschrift. In de publikatie van Hoynck van Papendrecht et al. wordt wel gesproken van de goede resultaten van een loopoefenprogramma, maar vaak is het probleem nu juist dat pijn het lopen bijna onmogelijk maakt. Dat geldt nog meer voor de patiënten met spontane pijn en ischemische necrose (stadia III en IV) die, zoals ook in de gemelde ziektegeschiedenis, niet meer te mobiliseren zijn. Juist dan bewijzen de intra-arteriële injecties hun dienst: door de snelle pijnvermindering wordt een vicieuze cirkel doorbroken en kan het genezingsproces op gang worden gebracht.

De Franse vaatchirurg Reboul heeft de aanzet tot deze behandeling gegeven.1 Van der Molen berichtte hierover in 1980 en 1985, onder verwijzing naar verdere literatuur.23

Het leek mij juist om naar aanleiding van genoemde artikelen hier eens op te wijzen, in de hoop dat een aantal patiënten een alternatief voor operatie kan worden geboden.

Om zelf de therapie te kunnen beoordelen, die collega Keestra voorstaat en die hij met een korte ziektegeschiedenis heeft geillustreerd, doet men er goed aan de door hem aangehaalde artikelen nog eens te bestuderen.1 Dan blijkt dat de waarde van deze behandeling wordt ‘bewezen’ zonder dat de patiëntengroepen eenduidig zijn gedefinieerd, zonder dat objectieve en reproduceerbare maatstaven bij de beoordeling van het resultaat zijn gebruikt, zonder dat enige vorm van statistische bewerking werd uitgevoerd, terwijl tegelijkertijd met de intra-arteriële injecties ook nog andere vormen van behandeling werden toegepast. Kortom deze onderzoekingen voldoen niet aan de eisen die tegenwoordig aan wetenschappelijk onderzoek moeten worden gesteld. Zolang dergelijke onderzoekingen niet voorhanden zijn, zal de scepsis die bij mij en bij vele anderen bestaat ten aanzien van de waarde van de behandeling van arteriële insufficiëntie, zoals die door collega Keestra wordt geadviseerd, niet verdwijnen.

In zijn klinische les en zijn daaropvolgende commentaar spreekt collega Van Vroonhoven van ‘de diagnose claudicatio intermittens’ 1986;1345-8 (1986;1345-9). Claudicatio intermittens (van Lat. claudicare = hinken, mank gaan) is echter geen diagnose maar een symptoom, zoals hoofdpijn of lumbago. Omdat pijn in de benen bij lopen zeker niet uitsluitend door vasculaire afwijkingen veroorzaakt wordt, is dit niet alleen een kwestie van terminologie. Sinds in 1954 melding gemaakt werd van congenitale lumbale wervelkanaalstenose die pas op latere leeftijd aanleiding gaf tot claudicatio intermittens,1 is duidelijk geworden dat ook verkregen cauda- of lumbosacrale wortelcompressie tot deze klachten aanleiding kan geven,23 om van oorzaken als polyneuropathie of orthopedische afwijkingen aan de benen nog maar te zwijgen. De neurogene claudicatie onderscheidt zich vaak van de vasculaire vorm door de aanwezigheid van rugklachten, de invloed van de houding op de pijn (minder klachten bij vooroverbuigen of zitten), het minder snel verminderen van de pijn in rust en de uitstraling in het gebied van de mechanisch of vasculair bedreigde wortel. De patiënt kan soms beter fietsen dan lopen, en het trap aflopen is vaak moeilijker dan het trap oplopen.45

Omdat neurogene claudicatie meestal bij oudere patiënten voorkomt, die degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom hebben en soms ook tegelijkertijd vasculaire afwijkingen, is de uiteindelijke diagnose niet altijd zonder elektromyografie of caudografie te stellen. Het klachtenpatroon van patiënt B, met o.a. paresthesieën en pijn in de bil (N. ischiadicus-gebied) nodigt zeker uit tot nadere neurologische analyse.

Uit recente gegevens valt op te maken dat bij 5 à 10 van de patiënten met claudicatio intermittens de oorzaak in het gebied van de cauda equina en de uittredende wortels gezocht moet worden, ook als er misschien duidelijke vasculaire factoren in het spel zijn. De titel van de klinische les berust dus meer op waarheid dan de auteur had kunnen bevroeden.

R.W. Keestra
Th.J.M.V. van Vroonhoven
P.R. Schiphof
Literatuur
  1. Reboul H, Laubry P, Vergoz L. Les injectionsintra-artérielles périphériques. Traitement deslésions tissulaires d'origine vasomotrice. Arch Mal Coeur 1962:619-29.

  2. Molen HR van der. Vasoactive intra-arterial therapy inperipheral occlusive arterial disease (with follow-up after 6,5 years),Angiology 1980; 31: 221-9.

  3. Molen HR van der. Intraarterielle Therapie derVerschlusskrankheit. Phlebol u Proktol 1985; 14: 107-10.

  4. Molen HR van der. Intraarterielle Therapie derVerschlusskrankheit. Phlebol u Proktol 1985; 14: 107-10.

  5. Verbiest H. A radicular syndrome from developmentalnarrowing of the lumbar canal. J Bone Joint Surg (Br) 1954; 36:230-7.

  6. Watanabe R, Parke WW. Vascular and neural pathology oflumbosacral spinal stenosis. J Neurosurg 1986; 64: 64-70.

  7. Ciric I, Mikhael MA, Tarkington JA, Vick NA. The lateralrecess syndrome. A variant of spinal stenosis. J Neurosurg 1980; 53:433-43.

  8. Tait WF, Charlesworth D, Lemon JG. Atypicalclaudication. Br J Surg 1985; 72: 315-6.

  9. Anonymus. Neurospinous claudication (Editorial). Lancet1985; ii: 704.

Bijlage