Recidiverende, voorbijgaande, neurologische uitvalverschijnselen als gevolg van een voorbijgaand subduraal hematoom

J.H.A.
van der Drift

De casuïstische mededeling van Van der Sande (1986;1571-3) past zeer goed in de uitgebreide reeks van gevallen van ruimte-innemende processen (RIP), die door ons beschreven is in 1961.1 Hieronder bevonden zich 33 gevallen van subdurale hematomen. Het bleek dat oudere patiënten met een RIP vooral in het zogenaamde ‘irritatieve’ of ‘gecompenseerde’ stadium vaak intermitterende symptomen toonden, waardoor aanvankelijk ten onrechte gedacht werd aan een primaire ischemische stoornis. Dit gold vooral ook voor patiënten ouder dan 60 jaar met intracraniale extracerebrale RIP, zoals meningiomen en subdurale hematomen. Bij patiënten jonger dan 51 jaar was dit in veel mindere mate het geval, terwijl de groep patiënten van 51-60 jaar een tussenpositie innam. Ook het EEG toonde bij de oudere patiënten vaker een ischemische stoornis dan een RIP.2

Bij pathologisch-anatomisch onderzoek bij oudere patiënten, overleden terwijl het RIP zich nog in het gecompenseerde stadium bevond, werden herhaaldelijk ischemische haarden in het gebied van het proces gevonden. Dit gold met name ook voor gevallen van subdurale hematomen. Onderzoek van de regionale cerebrale bloeddoorstroming bij patiënten met een RIP heeft aangetoond, dat deze gewoonlijk in aanzienlijke mate gestoord is in het gebied van het RIP.3

Er zijn onzes inziens derhalve sterke aanwijzingen voor de opvatting, dat de intermitterende focale of eenzijdige verschijnselen bij oudere patiënten met subdurale hematomen, maar ook bij andere RIP, berusten op ischemische stoornissen. Het feit dat de door Van der Sande beschreven 70-jarige patiënt een incompleet rechter-bundeltak-block had, een tachycardie en een geringe souffle boven de rechter arteria carotis wijst erop dat zijn vaatstelsel toch niet optimaal was. De verwijde sulci rechts tonen, dat er enige cerebrale atrofie bestond, waardoor compensatie voor het RIP mogelijk was, terwijl de verstreken sulci links erop wijzen, dat er aan die zijde toch compressie ontstaan was.

Het is goed dat er in Nederland nog eens op gewezen wordt, dat men bij voorbijgaande focale neurologische afwijkingen die op een cerebrale ischemische stoornis wijzen, moet onderzoeken of deze primair dan wel secundair is aan een andere aandoening, in het bijzonder aan een intracraniaal ruimte-innemend proces.

Het door Van der Drift en Magnus in 1961 verrichte klinische, elektro-encefalografische en pathologisch-anatomische onderzoek verdient des te meer respect, daar het werd uitgevoerd in een periode dat de computertomografie nog niet tot de diagnostische mogelijkheden behoorde. De vraag hoe de voorbijgaande klinische verschijnselen bij een intracraniaal ruimte-innemend proces tot stand komen, blijft intrigerend, en kan ook door computertomografie niet beantwoord worden. Het lijkt er inderdaad op dat deze verschijnselen via ischemie zijn ontstaan, ook al zijn er andere verklaringen met een overigens veel minder sterke argumentatie. De besproken ziektegeschiedenis illustreert, dat ook al zijn zowel de klinische verschijnselen als de eraan ten grondslag liggende aandoening van voorbijgaande aard, de oorzaak toch een subduraal hematoom kan zijn.

J.H.A. van der Drift
O. Magnus
J.J. van der Sande
Literatuur
  1. Drift JHA van der, Magnus O. Space occupying lesions inolder patients. Psychiatr Neurol Neurochir 1961; 64: 192-201.

  2. Drift JHA van der, Magnus O. The EEG with space occupyingintracranial lesions in old patients. Electroencephalogr Clin Neurophysiol1962; 14: 664-73.

  3. Mosmans PCM. Regional cerebral blood flow in neurologicalpatients. Utrecht: 1974. Proefschrift.

Bijlage