Calcium entry blockers en angiotensin converting enzymeremmers bij de behandeling wegens hoge bloeddruk

R.J.
Bergmans

Professor Koster geeft naar onze mening een correct overzicht van de huidige kennis van de voor- en nadelen van de nieuwe klassen van antihypertensiva (1986;1509-13). Over één opmerking in het artikel verschillen wij echter met hem van mening. Op bl. 1512 wordt o.a. vermeld: ‘.... andere juist iets meer (albuminurie, hoofdpijn en vermoeidheid)’, met als referentie Edwards et al. (Lancet 1985; i: 30-4), zonder echter melding te maken van het commentaar van Currie en Cooper (Lancet 1985; i: 580-1). De bron van het artikel van Edwards is een publikatie van Stumpe et al. (Therapie Woche 1984; 34: 3290-8). Er is fundamentele kritiek te leveren op de wijze waarop Stumpe et al. de gegevens van enalapril en captopril met elkaar vergeleken hebben. Indien de captopril-criteria gehanteerd worden voor de beoordeling van enalapril-gegevens, dan is in de klinische studies met enalapril tot nu toe geen enkel geval van proteïnurie gemeld, zelfs niet bij patiënten met nierinsufficiëntie of collageenziekten. Nefrotisch syndroom en membraneuze giomerulopathie zijn tot nu toe ook nooit in samenhang met enalapril gerapporteerd.

Ik dank de collegae Bergmans en Verboom voor hun aanvullende opmerking. Aangezien enalapril echter pas kort in gebruik is, lijkt het juister gesignaleerde bijwerkingen te vermelden, hoe laag de frequentie op dit moment ook moge zijn.

R.J. Bergmans
C.N. Verboom
M. Koster
Bijlage