Met belangstelling heb ik de artikelen van Enschedé en Leenen (1986; 1411-2 en 1430-1) gelezen. Ik wil mij in de juridische aspecten van de discussie tussen beide juristen niet mengen. Ik wil slechts (!) reageren op één zin in het artikel van Leenen. Hij schrijft: ‘Consequentie van een en ander is dat de stelling van Enschedé dat bij euthanasie een verklaring van natuurlijke dood mag worden ingevuld, niet opgaat.’ Mijn reactie hierop is, dat voor die gevallen waarin dit inderdaad niet opgaat, euthanasie strafbaar dient te blijven. Als zonder een thanatische handeling de natuurlijke dood niet binnen uren of dagen zou optreden, dan valt die handeling buiten het normale medische handelen; immers de patiënt wordt zonder concrete medische noodzaak gedood. Uit het feit tenslotte dat discussie over euthanasie een maatschappelijke discussie is geworden, kan niet worden geconcludeerd dat een oordeel over de geoorloofdheid van euthanasie geen zuiver medische zaak is. Een oordeel waarvoor kennis van de praktische geneeskunde noodzakelijk is. De arts blijft te allen tijde verantwoordelijk voor zijn medisch handelen. Euthanasie mag dus volgens Leenen een maatschappelijk probleem zijn, de toepassing ervan blijft een medische handeling waartoe de indicatie op grond van aantoonbare ziektekundige symptomen dient te worden gesteld. Andere criteria zijn voor en door niemand hard te maken, vandaar dat de argumenten van Enschedé zo moeilijk weerlegbaar blijken. Het deelnemen aan een discussie over euthanasie, resp. het bedenken van juridische gedragsregels is niet hetzelfde als verantwoordelijkheid dragen voor actieve levensbeëindiging. Dit was, is en blijft een medische zaak.
De overlijdensverklaring
Met belangstelling heb ik de artikelen van Enschedé en Leenen (1986; 1411-2 en 1430-1) gelezen. Ik wil mij in de juridische aspecten van de discussie tussen beide juristen niet mengen. Ik wil slechts (!) reageren op één zin in het artikel van Leenen. Hij schrijft: ‘Consequentie van een en ander is dat de stelling van Enschedé dat bij euthanasie een verklaring van natuurlijke dood mag worden ingevuld, niet opgaat.’ Mijn reactie hierop is, dat voor die gevallen waarin dit inderdaad niet opgaat, euthanasie strafbaar dient te blijven. Als zonder een thanatische handeling de natuurlijke dood niet binnen uren of dagen zou optreden, dan valt die handeling buiten het normale medische handelen; immers de patiënt wordt zonder concrete medische noodzaak gedood. Uit het feit tenslotte dat discussie over euthanasie een maatschappelijke discussie is geworden, kan niet worden geconcludeerd dat een oordeel over de geoorloofdheid van euthanasie geen zuiver medische zaak is. Een oordeel waarvoor kennis van de praktische geneeskunde noodzakelijk is. De arts blijft te allen tijde verantwoordelijk voor zijn medisch handelen. Euthanasie mag dus volgens Leenen een maatschappelijk probleem zijn, de toepassing ervan blijft een medische handeling waartoe de indicatie op grond van aantoonbare ziektekundige symptomen dient te worden gesteld. Andere criteria zijn voor en door niemand hard te maken, vandaar dat de argumenten van Enschedé zo moeilijk weerlegbaar blijken. Het deelnemen aan een discussie over euthanasie, resp. het bedenken van juridische gedragsregels is niet hetzelfde als verantwoordelijkheid dragen voor actieve levensbeëindiging. Dit was, is en blijft een medische zaak.