De behandeling van patiënten met claudicatio intermittens door loopoefening

J.A.
Lawson

In het artikel van de collegae Hoynck van Papendrecht en Van Bemmelen (1986;1360-4) wordt een loopoefenprogramma onder leiding van een fysiotherapeut als de therapie van keuze beschouwd bij patiënten met claudicatio intermittens. Subjectief gezien lijkt deze vorm van behandeling aantrekkelijk. Men biedt de patiënt immers iets aan als alternatief voor een operatie. Door de auteurs worden echter geen objectieve bewijzen aangedragen, die aantonen dat deze geprogrammeerde loopoefening betere resultaten geeft dan een oefenadvies en een rookverbod, die door de behandelend arts wordt voorgeschreven.

In het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein werd onlangs een na-onderzoek verricht bij 125 patiënten, die in de periode van januari 1981 tot december 1982 voor het eerst de vaatchirurgische polikliniek bezochten en een Doppler-looptest ondergingen. Bij 9 patiënten werd primair een ingreep uitgevoerd: 5 kregen een aortabifurcatieprothese en 3 ondergingen een percutane transluminale angioplastiek (PTA). De overige 116 patiënten kregen aanvankelijk een loopadvies en een rookverbod. Na 3 tot 5 jaar follow-up bleek dat van de 125 patiënten 78 conservatief behandeld was; 22 onderging een vaatreconstructie (7 primair, 15 secundair). Bij 59 van de conservatief behandelde patiënten was in de loop van de tijd een vermindering van de klachten opgetreden. Bij 25 waren de klachten onveranderd en bij 16 waren de klachten toegenomen. Deze cijfers komen vrijwel exact overeen met de resultaten, die door collega Hoynck van Papendrecht zijn beschreven. Hetzelfde geldt voor het hemodynamische onderzoek. De gemiddelde enkel-armbloeddrukindex bij inspanning bij de niet-geopereerde patiënten bedroeg 0,41 (SD 0,23). Bij het laatste controlebezoek was dit 0,47 (0,26). De gemiddelde index bij inspanning bij die patiënten wier klachten waren verminderd, was bij het eerste bezoek 0,39 (0,22), bij het laatste bezoek 0,51 (0,25). Het verschil was statistisch significant, (t-toets p

Conclusie: de resultaten, die door collega Hoynck van Papendrecht en medewerkers aan het loopoefenprogramma zijn toegeschreven, zijn waarschijnlijk waarnemingen die passen binnen het natuurlijke beloop van de ziekte, onafhankelijk van de ingestelde conservatieve therapie. Ook enkele Amerikaanse onderzoekingen komen tot identieke resultaten.12 Alleen een prospectief vergelijkend onderzoek zal een antwoord kunnen geven op de vraag of deze aanbevolen (dure) vorm van looptraining de voorkeur verdient boven eenvoudige adviezen, die door de behandelend arts aan de patiënt kunnen worden meegegeven.

De conclusie van de collegae Lawson en Eikelboom dat onze resultaten van conservatieve behandeling van claudicatio intermittens slechts zouden passen binnen het natuurlijke beloop van de ziekte wordt zelfs in de door hen aangehaalde onderzoeken van Imparato et al. en McAllister niet gesteund. Imparato stelt slechts dat een klein aantal patiënten dusdanige progressie van de ziekte krijgt dat amputatie noodzakelijk wordt en geeft geen cijfers over het aantal patiënten met spontane verbetering. McAllister deed geen onderzoek naar spontaan beloop, maar naar het effect van het advies meer te gaan lopen. Verbetering (41) werd niet bepaald door het meten van loopafstand, maa vond plaats op grond van anamnestische gegevens, hetgeen onbetrouwbaar is. Ook in het recente proefschrift van Andriessen wordt gesteld dat er op grond van de huidige literatuurgegevens geen conclusies kunnen worden getrokken over het optreden van spontane verbeteringen van de loopafstand.1 Dat de resultaten van het Utrechtse onderzoek vrijwel exact met die van ons zouden overeenstemmen, kan niet als bewijs worden aangevoerd dat het advies meer te gaan lopen dezelfde resultaten zou geven als een geprogrammeerde loopoefening. Het retrospectieve Utrechtse onderzoek heeft namelijk dezelfde tekortkomingen als eerdere retrospectieve onderzoeken; er worden geen duidelijke criteria vermeld waarmee de patiënten in het onderzoek werden opgenomen en er worden geen gegevens vermeld over verandering van de loopafstand. Een verandering van de enkel-armbloeddrukindex komt namelijk slecht overeen met veranderingen in pijnvrije loopafstand. In het prospectieve onderzoek van Andriessen, waarbij de patiënten geadviseerd werd driemaal daags 1,5 à 2 km te lopen volgens een aangepast schema, vielen 29 van de 94 patiënten voortijdig af uit deze (individuele, extra-murale) training en werd 44 verwezen naar een vaatchirurg. Ofschoon methodologisch gezien vergelijking van twee therapieën slechts mogelijk is in een gerandomiseerd prospectief onderzoek, zouden wij de door ons beschreven geprogrammeerde loopoefening patiënten met claudicatio niet graag willen onthouden in het kader van een dergelijk onderzoek. Los van de uiteindelijke verbetering van de loopafstand zijn er immers vele andere (in ons artikel beschreven) voordelen van deze groepstherapie ten opzichte van individuele adviezen tot verandering van levensstijl.

J.A. Lawson
B.C. Eikelboom
A.A.G.M. Hoynck van Papendrecht
Literatuur
  1. Imparato AM, Kim GE, Davidson T, Crowley JG. Intermittentclaudication: its natural course. Surgery 1975; 78: 795-9.

  2. McAllister FF. The fate of patients with intermittentclaudication managed nonoperatively. Am J Surg 1976; 132:593-5.

  3. Andriessen M. Het effect van looptraining bijpatiënten met claudicatio intermittens. Groningen, 1986.Proefschrift.

Bijlage