De collegae Veldhuyzen van Zanten et al. vragen zich af waarom het intraperitoneale ontstekingsproces – veroorzaakt door Neisseria gonorrhoeae en Chlamydia trachomatis– bij patiënten met het Fitz-Hugh-Curtis-syndroom steeds rechts in de bovenbuik wordt aangetroffen (1986;1169-71). Het antwoord op deze vraag kan mogelijk gevonden worden in het feit dat er in de peritoneale ruimte een continue opstijgende vochtstroom bestaat, die – via de rechter paracolische goot – voornamelijk gericht is naar de lymfevaten van de rechter helft van het diafragma.12 Met deze vochtstroom worden behalve o.a. eiwitten, lymfocyten, macrofagen en afgestoten mesotheelcellen ook eventueel in de peritoneale ruimte aanwezige bacteriën en tumorcellen afgevoerd.3 Intraperitoneale vochtverplaatsing naar de linker helft van het diafragma daarentegen wordt tegengegaan door het ligamentum phrenicocolicum, dat zich proximaal in de linker paracolische goot bevindt, en dat gevormd wordt door een plooi in het dorsale deel van het peritoneum parietale.4 De rechter diafragmahelft bevat, als anatomische weerspiegeling van de genoemde intraperitoneale stroomverhoudingen, veel meer lymfevaten dan de linker diafragmahelft5 en het rechter deel van het diafragma moet dan ook beschouwd worden als het belangrijkste lymfetransportgebied van de buikholte.2
Voortvloeiend uit deze anatomische en fysiologische gegevens is het verklaarbaar dat bij intraperitoneaal uitgezaaide maligniteiten, zoals bij het ovariumcarcinoom, de rechter diafragmahelft vaak ernstiger is aangetast door de peritonitis carcinomatosa dan de linker.6 Ook intraperitoneale verspreidingsabcessen hebben, zoals bekend, een voorkeur voor een lokalisatie rechts onder het diafragma.7
Aangenomen zou kunnen worden dat gonokokken en Ch. trachomatis vanuit de tubae eveneens via de rechter paracolische goot afgevoerd worden naar de lymfevaten van de rechter diafragmahelft. De perihepatitis, die bij deze infecties rechts boven in de buik gevonden wordt, zou dan een gevolg kunnen zijn van stasis van de bacteriën. Er zijn namelijk aanwijzingen dat de lymfevaten van het diafragma – en vooral ook de ‘mondjes’ (stomata) tussen de mesotheelcellen, via welke deze lymfevaten in direct contact staan met de peritoneale ruimte – als reactie op micro-organismen een verminderde doorgankelijkheid gaan vertonen.8
Collega Kroon vestigt terecht de aandacht op de mogelijkheid van verspreiding van micro-organismen vanuit de tubae via de rechter paracolische goot naar de lymfevaten van de rechter diafragmahelft als verklaring voor perihepatitis chlamydiae. Hiermee kan echter niet verklaard worden dat het ziektebeeld soms optreedt bij vrouwen die gesteriliseerd zijn en zelfs bij mannen. Tevens zijn er slechts enkele gevallen beschreven waarbij het gelukt is Ch. trachomatis of andere organismen te isoleren van het aangetaste leveroppervlak. Andere mechanismen moeten dus ook overwogen worden.
B.B.R. Kroon
J.T.M. van der Schoot
Literatuur
Autio V. The spread of intraperitoneal infection. ActaChir Scand 1964; suppl 321: 1-31.
Kroon BBR. Over het ontstaan en de chirurgischebehandeling van maligne ascites. Amsterdam, 1986. Proefschrift.
Yoffey JM, Courtice FC. Lymphatics, lymph and thelymphomyeloid complex. London: Academic Press, 1970.
Meyers MA. Roentgen significance of the phrenico-colicligament. Radiology 1970; 95: 539-45.
Lemon WS, Higgins GM. Lympathic absorption of particulatematter through the normal and the paralyzed diaphragm: An experimental study.Am J Med Sci 1929; 178: 536-47.
Rosenoff SH, Young RC, Anderson T, et al. Peritoneoscopy:A valuable staging tool in ovarian carcinoma. Ann Intern Med 1975; 83:37-41.
Harley HRS. Subphrenic abscess, with particular referenceto the spread of infection. Ann R Coll Surg Engl 1955; 17: 201-24.
Tsilibary EC, Wissig SL. Lymphatic absorption from theperitoneal cavity: Regulation of patency of mesothelial stomata. MicrovascRes 1983; 25: 22-39.
Pijn rechts in de bovenbuik bij jonge vrouwen: het syndroom van Fitz-Hugh-Curtis
De collegae Veldhuyzen van Zanten et al. vragen zich af waarom het intraperitoneale ontstekingsproces – veroorzaakt door Neisseria gonorrhoeae en Chlamydia trachomatis– bij patiënten met het Fitz-Hugh-Curtis-syndroom steeds rechts in de bovenbuik wordt aangetroffen (1986;1169-71). Het antwoord op deze vraag kan mogelijk gevonden worden in het feit dat er in de peritoneale ruimte een continue opstijgende vochtstroom bestaat, die – via de rechter paracolische goot – voornamelijk gericht is naar de lymfevaten van de rechter helft van het diafragma.12 Met deze vochtstroom worden behalve o.a. eiwitten, lymfocyten, macrofagen en afgestoten mesotheelcellen ook eventueel in de peritoneale ruimte aanwezige bacteriën en tumorcellen afgevoerd.3 Intraperitoneale vochtverplaatsing naar de linker helft van het diafragma daarentegen wordt tegengegaan door het ligamentum phrenicocolicum, dat zich proximaal in de linker paracolische goot bevindt, en dat gevormd wordt door een plooi in het dorsale deel van het peritoneum parietale.4 De rechter diafragmahelft bevat, als anatomische weerspiegeling van de genoemde intraperitoneale stroomverhoudingen, veel meer lymfevaten dan de linker diafragmahelft5 en het rechter deel van het diafragma moet dan ook beschouwd worden als het belangrijkste lymfetransportgebied van de buikholte.2
Voortvloeiend uit deze anatomische en fysiologische gegevens is het verklaarbaar dat bij intraperitoneaal uitgezaaide maligniteiten, zoals bij het ovariumcarcinoom, de rechter diafragmahelft vaak ernstiger is aangetast door de peritonitis carcinomatosa dan de linker.6 Ook intraperitoneale verspreidingsabcessen hebben, zoals bekend, een voorkeur voor een lokalisatie rechts onder het diafragma.7
Aangenomen zou kunnen worden dat gonokokken en Ch. trachomatis vanuit de tubae eveneens via de rechter paracolische goot afgevoerd worden naar de lymfevaten van de rechter diafragmahelft. De perihepatitis, die bij deze infecties rechts boven in de buik gevonden wordt, zou dan een gevolg kunnen zijn van stasis van de bacteriën. Er zijn namelijk aanwijzingen dat de lymfevaten van het diafragma – en vooral ook de ‘mondjes’ (stomata) tussen de mesotheelcellen, via welke deze lymfevaten in direct contact staan met de peritoneale ruimte – als reactie op micro-organismen een verminderde doorgankelijkheid gaan vertonen.8
Collega Kroon vestigt terecht de aandacht op de mogelijkheid van verspreiding van micro-organismen vanuit de tubae via de rechter paracolische goot naar de lymfevaten van de rechter diafragmahelft als verklaring voor perihepatitis chlamydiae. Hiermee kan echter niet verklaard worden dat het ziektebeeld soms optreedt bij vrouwen die gesteriliseerd zijn en zelfs bij mannen. Tevens zijn er slechts enkele gevallen beschreven waarbij het gelukt is Ch. trachomatis of andere organismen te isoleren van het aangetaste leveroppervlak. Andere mechanismen moeten dus ook overwogen worden.
Autio V. The spread of intraperitoneal infection. ActaChir Scand 1964; suppl 321: 1-31.
Kroon BBR. Over het ontstaan en de chirurgischebehandeling van maligne ascites. Amsterdam, 1986. Proefschrift.
Yoffey JM, Courtice FC. Lymphatics, lymph and thelymphomyeloid complex. London: Academic Press, 1970.
Meyers MA. Roentgen significance of the phrenico-colicligament. Radiology 1970; 95: 539-45.
Lemon WS, Higgins GM. Lympathic absorption of particulatematter through the normal and the paralyzed diaphragm: An experimental study.Am J Med Sci 1929; 178: 536-47.
Rosenoff SH, Young RC, Anderson T, et al. Peritoneoscopy:A valuable staging tool in ovarian carcinoma. Ann Intern Med 1975; 83:37-41.
Harley HRS. Subphrenic abscess, with particular referenceto the spread of infection. Ann R Coll Surg Engl 1955; 17: 201-24.
Tsilibary EC, Wissig SL. Lymphatic absorption from theperitoneal cavity: Regulation of patency of mesothelial stomata. MicrovascRes 1983; 25: 22-39.