De doodsbriefjes

H.T.P.
Cremers

Professor Enschedé heeft de kwaliteit om zowel in het gesproken als in het geschreven woord heldere uiteenzettingen te geven (1986;1411-2). En als je dan ook nog mee kunt gaan met de betreffende filosofie is het helemaal goed. Ik had dan ook weer een 10 willen geven, tot ik ontdekte dat het menselijke beperkt zijn ook voor hem geldt. Als de sneltrein van het denken op het goede spoor zit, is door laten lopen het beste, maar met het risico dat een zijspoortje onvoldoende aandacht krijgt. Het zijspoor van de begrippen ‘natuurlijk’ en ‘niet-natuurlijk’ had helemaal vermeden kunnen worden door de beschouwing van het doen van de lijkschouw door de (behandelend) arts zo te redigeren: ‘Lijkschouwing dient alleen het ontdekken (i.p.v. redden) van sporen van delicten. En, gelet op het doel van de ganse regeling, kan van justitiële interesse (i.p.v. niet-natuurlijke oorzaak) slechts sprake zijn in geval van een strafbare, criminele, misdadige oorzaak.’ Justitie schift namelijk alle niet-natuurlijke oorzaken naar wel of geen interesse.

Alles kan altijd beter onder woorden worden gebracht. Toch: in dit geval blijf ik bij m'n tekst op bl. 1412, linker kolom, 2e alinea. Niet ‘ontdekken’ maar ‘redden’ is het juiste woord. Met een bloot-uitwendige, oppervlakkige, lijkschouwing ‘ontdek’ je soms wel sporen, maar soms krijg je niet meer dan een aarzeling of dat wel goed zit; ook dan moet er serieus naar sporen gezocht kunnen worden door lijkopening. Voorts: waar het om gaat is, dat ‘niet-natuurlijke doodsoorzaak’ een onvolkomen, onscherpe aanduiding is van strafbare, criminele, misdadige oorzaak.

Wat de filosofie betreft: daar kom ik niet aan toe. Ik bied slechts een theoretische belichting op basis van de geldende wetsteksten vanuit teleologisch perspectief.

H.T.P. Cremers
CH.J. Enschedé
Bijlage