Echoscopie en fertiliteitsonderzoek

C.A.M.
Jansen

Het artikel van collega Hamilton et al. (1986;1100-3) benadrukt de belangrijke plaats die de echografische controle bij stimulatie van follikelgroei inneemt. Het maakt echter nog geen melding van een nieuwe techniek die onzes inziens door zijn grote nauwkeurigheid, betere beeldvorming en mindere belasting voor de patiënt de conventionele echografie in veel gevallen zal verdringen. Het artikel willen wij derhalve van enkele kanttekeningen voorzien:

– Visualisatie van de cumulus. In figuur 3 van het artikel wordt een afbeelding gegeven van een structuur die door een aantal auteurs wordt geduid als de cumulus oophorus. Het bewijs hiervoor is echter omstreden. De immature cumulus oophorus is een klompje cellen, die naarmate de follikelgroei vordert, door toename van de granulosacelafstand expandeert tot pre-ovulatoir ongeveer 1,4 mm, bij een follikeldiameter van ongeveer 20 mm. Afmetingen ontbreken helaas in de getoonde afbeeldingen, doch het is onwaarschijnlijk dat bij de resolutie van de gebruikte echografieapparatuur de cumulus op deze diepte is of kan worden afgebeeld. Veeleer waarschijnlijk is dat het gaat om een kleine geantraliseerde follikel naast een grotere. Met behulp van de vaginale echoscopie is dit fenomeen vaak zichtbaar en blijken zich – ook in de natuurlijke cyclus – veel meer kleine geantraliseerde follikels in de ovaria te bevinden dan met de conventionele abdominale echografie zichtbaar is. De bijgaande figuur toont een vaginale echo van een pre-ovulatoire follikel met een structuur die qua morfologie en echografische densiteit onzes inziens overeenkomt met de cumulus oophorus. Bij echografische follikelaspiratie kan men ook in een aantal gevallen deze structuur los zien komen, en in de naald zien verdwijnen.

– Noodzaak tot volle blaas. Bij vaginale echografie hoeft de blaas niet vol te zijn. De afstand van het kristal tot uterus en ovarium is minder dan een tot twee centimeter waardoor een veel hogere frequentie kan worden gebruikt en een betere beeldkwaliteit kan worden verkregen. Sedert september 1985 wordt in ons ziekenhuis vaginosonografie toegepast, zowel voor ons in vitro-fertilisatie-programma als voor jonge zwangerschappen. De meeste patiënten die beide onderzoeken kunnen vergelijken, geven de voorkeur aan de vaginale methode. De belasting voor de patiënte is als die van een speculumonderzoek. Er is geen twijfel dat deze vorm van echografie geheel de conventionele methode zal verdringen. De laatste zin uit de beschouwing van het artikel van Hamilton et al. kan dan ook binnenkort worden herschreven.

Het is interessant te vernemen dat de door ons beschreven echodense structuren aan de binnenzijde van de follikelwand door collega Jansen ook met behulp van de vaginosonografie kunnen worden afgebeeld.

C.A.M. Jansen
C.J.C.M. Hamilton
J.L.H. Evers
H.J. Hoogland
Bijlage