Preventie van 'graft-versus-host'-ziekte na allogene beenmergtransplantatie

T.
de Witte

In dit tijdschrift zijn artikelen opgenomen van De Gast et al. (1986;868-71) en Löwenberg et al. (1986;872-6) betreffende de preventie van acute ‘graft-versus-host’ (GVH)-ziekte bij allogene beenmergtransplantatie (BMT) door middel van verwijdering van T-lymfocyten van het donormerg. In beide artikelen wekken de auteurs de indruk dat deze methode een geheel nieuwe benadering is van de preventie of het mitigeren van GVH-ziekte. Hun bijdragen zouden aan waarde hebben gewonnen wanneer zij in de discussie o.a. de resultaten hadden besproken van de beenmergtransplantaties die in Nijmegen worden verricht. Sedert mei 1981 werd aldaar het beenmerg van 64 donoren van lymfocyten ontdaan met behulp van een in Nijmegen ontwikkelde methode, nl. een combinatie van dichtheids- en tegenstroomcentrifugatie. Het beenmerg van 52 donoren was bestemd voor eigen patiënten en dat van 12 voor patiënten van elders, nl. Leiden (2), Groningen (2), Instituut Bordet, Brussel (1), Kantonsspital, Basel (7). Bij 7 van de 64 patiënten ontwikkelde zich een GVH-ziekte graad I of hoger. De acute sterfte bij allogene BMT is door de preventie van GVH-ziekte sterk gedaald: van de 22 patiënten die in 1985-1986 een allogene BMT ondergingen overleed er slechts 1 direct na de transplantatie.

De resultaten van de Nijmeegse groep zijn in de internationale literatuur uitvoerig beschreven, o.a. in een congresboek waarvan één van bovengenoemde auteurs mede-redacteur is.1-9 Ofschoon preventie van GVH-ziekte door middel van lymfocytenverwijdering het perspectief voor BMT aanzienlijk heeft verbeterd, dient men zich wel te realiseren dat met deze methode ook het antileukemische effect van het donorbeenmerg kan verminderen, hetgeen kan resulteren in een verhoogde recidieffrequentie. Van de 52 patiënten die in Nijmegen werden behandeld kregen tot nu toe 10 patiënten een recidief.

Het commentaar van Von dem Borne over T-lymfocytenzuivering als preventie van GVH-ziekte (1986;852-4) is daarom wat al te optimistisch. Voorlopig dient men deze benadering nog als experimenteel te beschouwen.

De reactie van De Witte et al. heeft ons enigszins verbaasd. Zij hebben nagelaten ons artikel goed te lezen, want nergens wordt de indruk gewekt dat dit een geheel nieuwe benadering is. Integendeel, er wordt uitgebreid gerefereerd aan ervaringen van andere centra met verschillende methoden, inclusief die van collega De Witte. Overigens lijkt een zekere competitie van nut voor het toepassen van nieuwe ontwikkelingen in de allogene beenmergtransplantatie.

In ons artikel hebben wij de voordelen van T-celzuivering bij allogene beenmergtransplantatie afgezet tegen de verschillende potentiële nadelen. De vrees van De Witte et al. voor een verhoogd risico van leukemierecidief na transplantatie stemt overeen met onze afwegingen. De waarneming dat 10 van hun 52 patiënten een recidief kregen, zegt in deze vorm niet veel bij een zeer heterogene patiëntengroep. Is dit getal hoger dan zonder T-celdepletie? Vele factoren bepalen de kans op een recidief na transplantatie. In welke fase van de ziekte werd de transplantatie verricht? Welke was de anti-leukemiebehandeling vóór de transplantatie? En om welke typen leukemie ging het?

In ons artikel hebben wij ons beperkt tot de klinische merites van T-celzuivering en bewust afgezien van een bespreking van de verschillende methoden die worden gebruikt voor het verwijderen van T-lymfocyten. Het viel buiten het kader van het artikel om in het bijzonder ook de in Nijmegen ontwikkelde methode te bespreken. Dit staat geheel los van de betekenis van dat onderzoek.

Inderdaad werd door ons niet verwezen naar een stuk van de briefschrijvers over hun klinische resultaten dat intussen verschenen is in het boek van een onlangs door ons georganiseerd internationaal congres over leukemie. Dat kon ook moeilijk. Het Nijmeegse manuscript moest nog tot stand komen toen ons artikel aan dit tijdschrift ter publikatie werd aangeboden.

T. de Witte
J. Janssen
B. de Pauw
R. Holdrinet
J. Wessels
C. Haanen
G.C. de Gast
L.F. Verdonck
B. Löwenberg
W. Sizoo
G. Wagemaker
K. Sintnicolaas
W.D.H. Hendriks
A. Hagenbeek
Literatuur
  1. Witte T de, Plas A, Koekman E, et al. Separation of humanbone marrow by counterflow centrifugation monitored by DNA-flowcytometry. BrJ Haematol 1984; 58: 249-58.

  2. Witte T de, Plas A, Koekman E, et al. Cell size monitoredcounterflow centrifugation of human bone marrow resulting in clonogenic cellfractions substantially depleted of small lymphocytes. J Immunol Methods1983; 65: 171-82.

  3. Witte T de, Raymakers R, Plas A, Koekman E, Wessels J,Haanen C. Bone marrow repopulating capacity after allogeneic bone marrowtransplantation of lymphocyte depleted bone marrow using counterflowcentrifugation. Transplantation 1984; 37: 151-5.

  4. Witte T de, Koekman E, Geestman E, et al. Separation ofimmunoreactive lymphocytes from pluripotent progenitor cells (CFU-GEMM) bymeans of counterflow centrifugation. Blut 1984; 48: 139-45.

  5. Witte T de, Raymakers R, Pauw B de, Wessels J, Haanen C.Allogeneic bone marrow transplantation with marrow grafts depleted oflymphocytes by counterflow centrifugation. Exp Hematol 1984; 12 (suppl 15):62-3.

  6. Witte T de, Plas A, Koekman E, Pauw B de, Wessels J,Haanen C. Prophylaxis of graft-versus-host-disease using lymphocyte depletedmarrow followed by short-term immunosuppression. Exp Hematol 1985; 13 (suppl17): 120.

  7. Witte T de, Pauw B de, Holdrinet R, Jansen J, Haanen C.Treatment of acute myeloid leukemia in first remission: chemotherapy versusbone marrow transplantation. Neth J Med 1985; 28: 281-4.

  8. Witte T de, Hoogenhout J, Pauw B de, et al. Depletion ofdonor lymphocytes by counterflow centrifugation succesfully prevents acutegraft versus host disease in matched allogeneic marrow transplantation. Blood1986; ter perse.

  9. Witte T de, Jansen J, Plas A, Wessels J, Haanen C. Rapidlymphocyte depletion by a new elutriator rotor for the prevention of acutegraft versus host disease after allogeneic bone marrow transplantation. In:Hagenbeek A, Löwenberg B, eds. Minimal residual disease in acuteleukemia. Dordrecht: Martinus Nijhoff, 1986: 345-62.

Bijlage