Berkepollenastma in Nederland; een onbekend fenomeen?

M.
Driessen

Naar aanleiding van het waardevolle artikel van Oei et al. (1986;826-9) kom ik tot de conclusie, dat er, gezien de samenhang tussen de symptomen van de voor berkepollen allergische patiënten en de hoogte van de berkepollenconcentratie (weinig pollen ? conjunctivitis en (of) rinitis; veel pollen ? bovendien astma) twee factoren zijn die bepalen welke symptomen deze patiënten zullen kunnen verwachten. Eén van deze twee factoren, de jaarlijkse fluctuatie in berkepollenconcentratie op een bepaalde plaats, wordt uitvoerig besproken in het genoemde artikel. De andere factor, de lokale ‘berkeboomconcentratie’, krijgt echter zeer weinig aandacht, ofschoon hij mijns inziens minstens van even groot belang is.

Uit de gegevens blijkt namelijk dat in Helmond in de laatste week van april 1984 bijna 6x zo veel pollen in de lucht werden aangetroffen als in diezelfde periode te Leiden. Deze veel hogere concentratie in Helmond, die naar ik aanneem steeds aanwezig is, zal naar alle waarschijnlijkheid het gevolg zijn van een hogere berkeboomconcentratie in de omgeving van Helmond, of in ieder geval in de omgeving van het ziekenhuis waar de metingen hebben plaatsgevonden. Op grond van een en ander zou ten behoeve van voor berkepollen allergische patiënten Nederland of zelfs Europa ingedeeld kunnen worden in vier regio's:

a. Berken komen niet of nauwelijks voor: een ideaal vakantiegebied voor de voor berkepollen allergische patiënten aangezien in het algemeen de berk slechts korte tijd, d.w.z. ongeveer 2 weken, bloeit.

b. Weinig berkebomen: alleen in bepaalde berkepollen-rijke jaren zullen de patiënten last hebben van rinitis en (of) conjunctivitis.

c. Gemiddeld aantal berken: in vrijwel alle jaren komen rinitis en (of) conjunctivitis voor; in berkepollen-rijke jaren komt ook astma voor.

d. Veel berken: in alle jaren komen zowel rinitis en (of) conjunctivitis als astma voor.

Ofschoon de dispersibiliteit van berkepollen bij deze beschouwing nog niet betrokken is, lijkt het van belang om het opstellen van een kaart van Nederland en (of) Europa, waarop de verschillende regio's zijn aangegeven, te overwegen. Dergelijke kaarten zouden aan patiënten met een berkepollenallergie waardevolle informatie bieden. Op grond van de gegevens van Oei et al. lijkt Dordrecht te behoren tot regio c, terwijl ook Helmond daartoe zou moeten worden gerekend, aangezien gemeld werd dat in april 1984 in Helmond vele onbegrepen klachten van de luchtwegen werden geconstateerd. Op grond van de pollenconcentratie (6x zo hoog als te Leiden) zou ik eerder verwachten dat men in Helmond ieder jaar te maken heeft met vele (onbegrepen) klachten van de luchtwegen, en dus tot regio d behoort.

Tenslotte ben ik benieuwd naar de verklaring van het feit dat alleen bij een hoge pollenconcentratie astma voorkomt. Bovendien zou ik ook graag een getal willen zien: bij welke pollenconcentratie is er kans op rinitis en (of) conjunctivitis en bij welke pollenconcentratie is er tevens kans op astma?

Alvorens in te gaan op de drie punten waarover collega Driessen vragen en commentaar heeft geformuleerd, is het wellicht nuttig om erop te wijzen, dat het de bedoeling van ons artikel is om het fenomeen ‘berkepollenastma in Nederland’ aërobiologisch en allergologisch gedocumenteerd te signaleren, en niet om berkepollenastma als zodanig volledig te behandelen. Nu onze reactie op de drie punten.

1. Regionale verschillen in pollenconcentraties. Bij een goed begrip van allergische luchtwegklachten hoort steeds kennis van expositie aan het betreffende allergeen. In het geval van berkepollenallergie is het inderdaad nuttig om enig inzicht te hebben in het plaatselijk vóórkomen van berkebomen. Toch is het vaststellen van regionale dichtheden niet zo eenvoudig en zinvol als collega Driessen stelt. Het is namelijk niet onwaarschijnlijk, dat de klachten vaak worden veroorzaakt door een lokale (zeer) hoge concentratie berkepollen, afkomstig van een of twee berkebomen, bijvoorbeeld in de eigen tuin, in een gebied met weinig berkebomen. Trouwens, in Oegstgeest (woonplaats van een onzer), 2 km ten westen van de Leidse ‘pollenvanger’, met veel berkebomen in tuinen en langs straten, zal de concentratie vele malen hoger zijn dan op het terrein van het Academisch Ziekenhuis Leiden, waarop zich bijna geen berken bevinden. Aërobiologen hebben bij herhaling gewezen op de beperkte betekenis van absolute waarden van pollenconcentraties.1 Van veel meer belang is het verloop in de tijd: de ligging van de pieken en de dalen, enz. Het feit dat Leiden en Helmond (en ook Brussel) een synchroon beeld te zien geven, is van grotere betekenis, dan dat de concentratie in Leiden altijd lager is dan in Helmond of Brussel.

2. Astma alleen bij hoge pollenconcentraties. Over het optreden van astmatische klachten bij pollinose bestaat nog geen volledig inzicht. Twee factoren spelen hierbij een belangrijke rol: (a) de mate van hyperreactiviteit van de verschillende niveaus van de luchtwegen en (b) het vóórkomen van pollenallergeen gedragen door deeltjes, die veel kleiner zijn dan pollenkorrels (2 Dat de concentratie van deze zeer kleine allergeendragende deeltjes hoog is op dagen met veel stuifmeel in de lucht, is meer dan waarschijnlijk.

3. Samenhang tussen pollenconcentratie en aard van de klachten. Afgezien nog van het onder 2 genoemde aspect, gaat het hierbij om zeer kleinschalige verschijnselen, waarover slechts beperkte kennis bestaat. Bekend is dat pollenconcentraties zeer sterk wisselen, zowel van plaats tot plaats (binnen enkele meters) als in de tijd (van uur tot uur).3 Zulke gedetailleerde metingen zijn routinematig niet uitvoerbaar, en gegevens over reële concentraties rondom de patiënt zijn er niet of nauwelijks. Ook is niet bekend hoeveel pollenkorrels – bij een veronderstelde of bekende omgevingsconcentratie – de luchtweg (neus) binnengaan en hoeveel er daarvan op het slijmvlies terechtkomen. Maar ook de reactiviteit van de patiënt en zijn slijmvliezen heeft hoogstwaarschijnlijk geen constant niveau. Bovendien is ze van patiënt tot patiënt verschillend. Indien we ons dit gebrek aan kennis, en vooral deze lokale, tijdgebonden en individuele fluctuaties en verschillen realiseren, wordt duidelijk dat we geen ‘getal’ te zien zullen krijgen. De getallen, die soms worden genoemd, geven een schijnbare drempel (bijvoorbeeld daggemiddelde waarboven iedereen klachten heeft),4 die volledig voorbijgaat aan de genoemde variabelen.5

M. Driessen
H.D. Oei
F.Th.M. Spieksma
P.L.B. Bruynzeel
Literatuur
  1. Spieksma FTM. De betekenis van de wekelijkse opgaven vande tellingen van pollen en schimmelsporen in de buitenlucht te Leiden enHelmond. Ned TijdschrGeneeskd 1983; 127: 124-5.

  2. Solomon WR. Uncovering the ‘fine details’ ofpollen allergen transport (Editorial). J Allergy Clin Immunol 1984; 74:674-7.

  3. Spieksma FTM. Fluctuations in grass-pollen counts inrelation to nightly inversion and air pollution potential of the atmosphere.Int J Biometeorol 1983; 27: 107-16.

  4. Frankland AW, Davies RR (niet gepubliceerde waarneming).In: Davies RR. Aerobiology and the relief of asthma in an alpine valley. ActaAllergol 1969; 24: 377-95.

  5. Spieksma FTM. Daily hay fever forecast in The Netherlands.Allergy 1980; 35: 593-603.

Bijlage