De lezer is wellicht verbaasd te vernemen dat Senton, het preparaat van Organon dat genoemd wordt in het artikel van Wolffers (1986;740-3), ook in Nederland jarenlang op de markt is geweest. Wellicht is hij nog meer verbaasd dat overheidsbemoeienis nodig was om dergelijke preparaten uit de markt te nemen. Wellicht wordt de verbazing minder en de lezer minder argeloos, wanneer hij de moeite neemt de discussie nog eens na te lezen, die volgde op mijn vraag of een medicus die bijdraagt aan het beleid van een farmaceutisch bedrijf een preparaat als dit met de daarbij horende aanbevelingen zoals ‘geriatrisch supplement’, ‘voor nieuwe kracht en energie, levenslust en vitaliteit’, met zijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid kan dekken.1
Naar aanleiding van de twee artikelen van collega Wolffers (1986; 725-7,740-3) wil ik graag het volgende opmerken. De dag nadat ik de zeer lezenswaardige artikelen had bestudeerd zat er een Marokkaanse man van middelbare leeftijd tegenover mij die wegens moeilijk te duiden klachten van het bewegingsapparaat al diverse Nederlandse specialisten had gezien en verschillende niet-steroïde anti-inflammatoire farmaca en fysiotherapie voorgeschreven had gekregen. Hij was net terug uit Marokko en hij leegde zijn boodschappentas op mijn bureau. Te voorschijn kwamen: ketoprofen (Profenid), metampicilline (Magnipen), Myantal (een combinatie van glafenine 200 mg, mefenesine 250 mg en diazepam 1 mg), gecarboxyleerd thiazolidinezuur (Thiobiline), gebruikt bij galklachten en twee verschillende salicylzuurbevattende smeermiddelen. Hij verzocht mij de eerste twee voor injectie bedoelde middelen toe te dienen en vertelde mij dat hij er veel voor had moeten betalen. Hoewel wij westerlingen deze man ook niet vermochten te genezen, leek deze ‘behandeling’ mij toch minder zinvol. De artikelen indachtig probeerde ik een botte afkeuring van de geboden therapie te vermijden, terwijl ik poogde uit te leggen waarom ik niet aan zijn verzoek wilde voldoen. Enig conflict, vooral wegens de in Marokko gemaakte kosten, bleek toch niet te vermijden.
De artikelen van Wolffers beogen begrip te kweken voor de moeilijke positie van de Marokkaanse mensen, die zich tussen twee sterk verschillende systemen van gezondheidszorg bevinden. Wellicht dat de organisaties die zich met de etnische minderheden bezighouden ook zouden kunnen pogen enig begrip te kweken voor de moeilijke positie van de Nederlandse arts die verzocht wordt een elders ingestelde therapie voort te zetten.
Marokkaanse geneesmiddelen
De lezer is wellicht verbaasd te vernemen dat Senton, het preparaat van Organon dat genoemd wordt in het artikel van Wolffers (1986;740-3), ook in Nederland jarenlang op de markt is geweest. Wellicht is hij nog meer verbaasd dat overheidsbemoeienis nodig was om dergelijke preparaten uit de markt te nemen. Wellicht wordt de verbazing minder en de lezer minder argeloos, wanneer hij de moeite neemt de discussie nog eens na te lezen, die volgde op mijn vraag of een medicus die bijdraagt aan het beleid van een farmaceutisch bedrijf een preparaat als dit met de daarbij horende aanbevelingen zoals ‘geriatrisch supplement’, ‘voor nieuwe kracht en energie, levenslust en vitaliteit’, met zijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid kan dekken.1
Naar aanleiding van de twee artikelen van collega Wolffers (1986; 725-7, 740-3) wil ik graag het volgende opmerken. De dag nadat ik de zeer lezenswaardige artikelen had bestudeerd zat er een Marokkaanse man van middelbare leeftijd tegenover mij die wegens moeilijk te duiden klachten van het bewegingsapparaat al diverse Nederlandse specialisten had gezien en verschillende niet-steroïde anti-inflammatoire farmaca en fysiotherapie voorgeschreven had gekregen. Hij was net terug uit Marokko en hij leegde zijn boodschappentas op mijn bureau. Te voorschijn kwamen: ketoprofen (Profenid), metampicilline (Magnipen), Myantal (een combinatie van glafenine 200 mg, mefenesine 250 mg en diazepam 1 mg), gecarboxyleerd thiazolidinezuur (Thiobiline), gebruikt bij galklachten en twee verschillende salicylzuurbevattende smeermiddelen. Hij verzocht mij de eerste twee voor injectie bedoelde middelen toe te dienen en vertelde mij dat hij er veel voor had moeten betalen. Hoewel wij westerlingen deze man ook niet vermochten te genezen, leek deze ‘behandeling’ mij toch minder zinvol. De artikelen indachtig probeerde ik een botte afkeuring van de geboden therapie te vermijden, terwijl ik poogde uit te leggen waarom ik niet aan zijn verzoek wilde voldoen. Enig conflict, vooral wegens de in Marokko gemaakte kosten, bleek toch niet te vermijden.
De artikelen van Wolffers beogen begrip te kweken voor de moeilijke positie van de Marokkaanse mensen, die zich tussen twee sterk verschillende systemen van gezondheidszorg bevinden. Wellicht dat de organisaties die zich met de etnische minderheden bezighouden ook zouden kunnen pogen enig begrip te kweken voor de moeilijke positie van de Nederlandse arts die verzocht wordt een elders ingestelde therapie voort te zetten.
Kalsbeek F. Een klein hoera voor Mammon (Ingezonden).Ned Tijdschr Geneeskd 1968; 112:2020, 2204.