De inleiding van het artikel van Meijler (1986: 501-4) is nogal tendentieus. Het is juist het Hoofdbestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) (1984) geweest dat de voorwaarden voor vrijwillige euthanasie goed op een rijtje heeft gezet. De Gezondheidsraadcommissie inzake Euthanasie (19812) was daar niet in geslaagd; haar definitie was zelfs niet juist. Het merendeel van de door de KNMG aangedragen argumenten is overgenomen in het rapport van de Staatscommissie Euthanasie (1985) en later ook in het gewijzigde wetsontwerp Wessel-Tuinstra (1985), maar daar staat weer te veel in. Dat er ooit een uitspraak ‘van het volk’ komt, dat vrijwillige euthanasie mag dan wel moet, zou tot een contradictie leiden. Wat een vreemde veronderstelling.
Meijler heeft gelijk wanneer hij meent dat de dood, ook die als gevolg van euthanasie, onherroepelijk is. Maar er is in het leven zoveel onherroepelijk, wat zou dat? De dood kan een bijzonder welkome vriend zijn, lang niet altijd is hij onze grootste vijand. Inderdaad, absolute zekerheid is er in het leven zelden, evenmin als er waterdichte criteria zijn. Dat eist een patiënt ook niet! Van een arts wordt een zo objectief mogelijke diagnose verwacht. Maar iedereen weet dat daar vergissingen mee gemaakt worden, want iedereen vergist zich wel eens. Patiënten maken zich meer zorgen over artsen die voor hen wensen te beslissen. Men wordt zich er steeds meer van bewust dat medische ethiek primair gericht moet zijn op het welzijn van de patiënt, die wenst mee te denken en mee te beslissen over zijn eigen leven én dood. De medicus zal, zorgvuldig medisch handelend, vanuit zijn deskundigheid ziekten trachten te genezen en lijden proberen te verlichten. Vanzelfsprekend heeft hij daarbij wel een eigen oordeel, maar niet het recht op de eindbeslissing.
Het wordt tijd dat er een herbezinning komt over de medische ethiek en dat de patiënt daarbij betrokken wordt.
Onder tendentieus verstaat Van Dale: ‘een bepaalde bedoeling hebbend en uitdrukkend en met opzet in een bepaalde richting geleid, waardoor aan de waarheid tekort wordt gedaan’. Deze omschrijving is op wat ik in verband met de euthanasie over de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst heb geschreven, niet van toepassing. Het Hoofdbestuur van de KNMG heeft over deze netelige zaak haar leden niet gehoord. Dat is een ernstige zaak.
Ik gun de heer Houben zijn opvattingen over de dood en ook zijn visie op de medische ethiek. Het kan zijn dat patiënten zich zorgen maken over artsen die over hen beslissen. Ik maak me zorgen over de geneeskunde, als patiënten over artsen gaan beslissen.
Geneeskunde en euthanasie
De inleiding van het artikel van Meijler (1986: 501-4) is nogal tendentieus. Het is juist het Hoofdbestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) (1984) geweest dat de voorwaarden voor vrijwillige euthanasie goed op een rijtje heeft gezet. De Gezondheidsraadcommissie inzake Euthanasie (19812) was daar niet in geslaagd; haar definitie was zelfs niet juist. Het merendeel van de door de KNMG aangedragen argumenten is overgenomen in het rapport van de Staatscommissie Euthanasie (1985) en later ook in het gewijzigde wetsontwerp Wessel-Tuinstra (1985), maar daar staat weer te veel in. Dat er ooit een uitspraak ‘van het volk’ komt, dat vrijwillige euthanasie mag dan wel moet, zou tot een contradictie leiden. Wat een vreemde veronderstelling.
Meijler heeft gelijk wanneer hij meent dat de dood, ook die als gevolg van euthanasie, onherroepelijk is. Maar er is in het leven zoveel onherroepelijk, wat zou dat? De dood kan een bijzonder welkome vriend zijn, lang niet altijd is hij onze grootste vijand. Inderdaad, absolute zekerheid is er in het leven zelden, evenmin als er waterdichte criteria zijn. Dat eist een patiënt ook niet! Van een arts wordt een zo objectief mogelijke diagnose verwacht. Maar iedereen weet dat daar vergissingen mee gemaakt worden, want iedereen vergist zich wel eens. Patiënten maken zich meer zorgen over artsen die voor hen wensen te beslissen. Men wordt zich er steeds meer van bewust dat medische ethiek primair gericht moet zijn op het welzijn van de patiënt, die wenst mee te denken en mee te beslissen over zijn eigen leven én dood. De medicus zal, zorgvuldig medisch handelend, vanuit zijn deskundigheid ziekten trachten te genezen en lijden proberen te verlichten. Vanzelfsprekend heeft hij daarbij wel een eigen oordeel, maar niet het recht op de eindbeslissing.
Het wordt tijd dat er een herbezinning komt over de medische ethiek en dat de patiënt daarbij betrokken wordt.
Onder tendentieus verstaat Van Dale: ‘een bepaalde bedoeling hebbend en uitdrukkend en met opzet in een bepaalde richting geleid, waardoor aan de waarheid tekort wordt gedaan’. Deze omschrijving is op wat ik in verband met de euthanasie over de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst heb geschreven, niet van toepassing. Het Hoofdbestuur van de KNMG heeft over deze netelige zaak haar leden niet gehoord. Dat is een ernstige zaak.
Ik gun de heer Houben zijn opvattingen over de dood en ook zijn visie op de medische ethiek. Het kan zijn dat patiënten zich zorgen maken over artsen die over hen beslissen. Ik maak me zorgen over de geneeskunde, als patiënten over artsen gaan beslissen.