‘Welke maatstaf moet aangelegd worden voor een cardiaresectie bij een cardiacarcinoom?’. In het artikel van Van der Mijle et al. (1986;578-81) wordt de overlevingsduur na operatie als maatstaf gehanteerd bij de indicatiestelling voor een cardiaresectie bij het adenocarcinoom in het oesophaguscardiagebied. Hierbij wordt gesteld dat gezien de slechte overlevingskansen van de patiënten met N1-tumoren er geen plaats is voor resecties bij N2-tumoren. De vraag is of de indicatie voor resectie wel gesteld moet worden op de overlevingskans. Mijns inziens is de kwaliteit van het leven primair in elke vorm van carcinoomchirurgie. Wanneer ernstige voedselpassagebelemmering bestaat, is er een indicatie voor resectie, ook al is de overlevingsduur slechts kort.
Ik meen dus dat wanneer het tumorproces lokaal te reseceren is, het steeds verwijderd moet worden. Ook patiënten met N2-tumoren- kunnen dan nog een periode leven met goede voedselpassage. Bij voorkeur verrichten wij dan een radicale resectie met een reconstructie met een maagbuis retrosternaal en een anastomose in het halsgebied. Bij naadlekkage is er dan minder kans op dodelijke afloop. Onze techniek is uitvoerig in het proefschrift van J. Plukker (Amsterdam 1985) beschreven. Bij lokaal niet te reseceren tumoren is de zogenaamde bypass-chirurgie niet geïndiceerd en zal palliatie gezocht moeten worden in het plaatsen van een endoprothese.
De reactie van collega Joosten raakt het hart van de problematiek betreffende de patiënten met een cardiacarcinoom die slechts voor palliatieve therapie in aanmerking komen. Wat is echter goede palliatieve therapie? Wij zijn het geheel met collega Joosten eens dat de kwaliteit van het leven in de regel primair dient te staan. Maar wordt dat bij deze categorie van patiënten bereikt met een zeer grote operatie, die zowel voor patiënt als behandelend personeel een grote belasting is, terwijl blijkens het proefschrift van Plukker ook nog een sterfte van 17 verdisconteerd moet worden? Heeft collega Joosten betrouwbare gegevens over de kwaliteit van overleven na dergelijke, palliatief bedoelde operaties?
Uit een onderzoek dat wij indertijd deden, kwamen zeer teleurstellende gegevens te voorschijn.1 Wij menen dat gewoonlijk, uitzonderingen daar gelaten, palliatief bedoelde therapieën op een zo eenvoudig mogelijke wijze moeten geschieden. Voor de bedoelde categorie van patiënten zijn onzes inziens in de regel endoscopische intubatie, radiotherapie of zelfs abstineren minder ingrijpende en minder slechte oplossingen.
H.J.M. Joosten
H. van der Mijle
R.C.J. Verschueren
W. Jansen
J. Oldhoff
Literatuur
Oldhoff J, Veldhuis EFM. Some thoughts about the treatmentof patients suffering from cancer of the esophagus or cardia. Arch Chir Neerl1976; 28: 79-84.
Is resectie zinvol bij patiënten die een cardiacarcinoom met lymfekliermetastasen hebben?
‘Welke maatstaf moet aangelegd worden voor een cardiaresectie bij een cardiacarcinoom?’. In het artikel van Van der Mijle et al. (1986;578-81) wordt de overlevingsduur na operatie als maatstaf gehanteerd bij de indicatiestelling voor een cardiaresectie bij het adenocarcinoom in het oesophaguscardiagebied. Hierbij wordt gesteld dat gezien de slechte overlevingskansen van de patiënten met N1-tumoren er geen plaats is voor resecties bij N2-tumoren. De vraag is of de indicatie voor resectie wel gesteld moet worden op de overlevingskans. Mijns inziens is de kwaliteit van het leven primair in elke vorm van carcinoomchirurgie. Wanneer ernstige voedselpassagebelemmering bestaat, is er een indicatie voor resectie, ook al is de overlevingsduur slechts kort.
Ik meen dus dat wanneer het tumorproces lokaal te reseceren is, het steeds verwijderd moet worden. Ook patiënten met N2-tumoren- kunnen dan nog een periode leven met goede voedselpassage. Bij voorkeur verrichten wij dan een radicale resectie met een reconstructie met een maagbuis retrosternaal en een anastomose in het halsgebied. Bij naadlekkage is er dan minder kans op dodelijke afloop. Onze techniek is uitvoerig in het proefschrift van J. Plukker (Amsterdam 1985) beschreven. Bij lokaal niet te reseceren tumoren is de zogenaamde bypass-chirurgie niet geïndiceerd en zal palliatie gezocht moeten worden in het plaatsen van een endoprothese.
De reactie van collega Joosten raakt het hart van de problematiek betreffende de patiënten met een cardiacarcinoom die slechts voor palliatieve therapie in aanmerking komen. Wat is echter goede palliatieve therapie? Wij zijn het geheel met collega Joosten eens dat de kwaliteit van het leven in de regel primair dient te staan. Maar wordt dat bij deze categorie van patiënten bereikt met een zeer grote operatie, die zowel voor patiënt als behandelend personeel een grote belasting is, terwijl blijkens het proefschrift van Plukker ook nog een sterfte van 17 verdisconteerd moet worden? Heeft collega Joosten betrouwbare gegevens over de kwaliteit van overleven na dergelijke, palliatief bedoelde operaties?
Uit een onderzoek dat wij indertijd deden, kwamen zeer teleurstellende gegevens te voorschijn.1 Wij menen dat gewoonlijk, uitzonderingen daar gelaten, palliatief bedoelde therapieën op een zo eenvoudig mogelijke wijze moeten geschieden. Voor de bedoelde categorie van patiënten zijn onzes inziens in de regel endoscopische intubatie, radiotherapie of zelfs abstineren minder ingrijpende en minder slechte oplossingen.
Oldhoff J, Veldhuis EFM. Some thoughts about the treatmentof patients suffering from cancer of the esophagus or cardia. Arch Chir Neerl1976; 28: 79-84.