'Artsen Zonder Grenzen' in Tsjaad

L.
Achthoven

Namens de Werkgroep Medische Ontwikkelingssamenwerking (WEMOS) reageren wij op het artikel van collega Boom (1985;2466-9) dat een schokkende indruk geeft van het werk van Artsen Zonder Grenzen in Tsjaad. Het is een ervaringsfeit, dat de directe overplanting van de westerse geneeskunde naar ontwikkelingslanden niet werkt.1-3 Enkele redenen hiervoor zijn: (1) men gaat niet uit van de bestaande noden van de lokale gemeenschap; (2) men zet zonder de participatie van de lokale bevolking een gezondheidszorgsysteem op, en (3) men houdt niet of nauwelijks rekening met de reeds bestaande, traditionele geneeswijzen. Hierdoor bereikt de westerse geneeskunde er een relatief klein deel van de bevolking en draagt daarom weinig bij tot de verbetering van de totale gezondheidstoestand. Daarom is er vanuit de WHO gekozen voor het zogenaamde Primary Health Care-concept,4-6 waarin actieve deelname van de lokale bevolking centraal wordt gesteld. Wat blijkt uit het artikel over bovenstaande aandachtspunten?

– De inbreng van de lokale bevolking wordt gereduceerd tot het aanschouwen van spectaculaire operaties.

– Lokaal opgeleide gezondheidswerkers (‘infirmiers’) worden niet serieus genomen. (De auteur merkt op dat deze werkers zelfstandig functioneren, en daarna: ‘Wat dit voor diagnostiek en therapie betekent, laat zich raden.’) De opleiding van lokaal personeel, die naar onze mening prioriteit verdient, is echter ‘helaas nog toekomstmuziek’.

– De samenwerking met de traditionele genezers blijft beperkt en wordt geduid als een ‘concurrentiestrijd’.

– Dat er sprake is van een directe overplanting van ons gezondheidszorgsysteem naar Tsjaad, blijkt uit de opmerkingen over de afwezigheid van specialistische voorzieningen (snelle pathologisch-anatomische diagnostiek, chemo- en radiotherapie, etc.).

De auteur werd uitgezonden door de organisatie Artsen Zonder Grenzen. Zelf merkt de auteur reeds op, dat het effect van het uitzenden van chirurgen voor de structurele opbouw van de volksgezondheid uiteraard gering is. Is dan de conclusie dat één van de belangrijkste redenen voor uitzenden van chirurgen het ‘promoten van de westerse geneeskunde’ is? Wat wil Artsen Zonder Grenzen bereiken met het uitzenden van chirurgen zonder gerichte vooropleiding voor een zeer korte tijd? Artsen Zonder Grenzen zegt zich met name te richten op noodhulp en eventueel op het geven van een aanzet tot structurele hulp. De beschreven aanpak smoort elk lokaal initiatief in de kiem. Derhalve kunnen nog jaren westerse artsen en specialisten worden uitgezonden.

Het ingezonden schrijven van de collegae Achthoven et al. geeft in wezen aanleiding tot hetzelfde antwoord als het schrijven van collega Veldman (1986;228). Doordat in een rubriek als ‘Feuilleton’ op wat losse wijze enige persoonlijke indrukken kunnen worden beschreven, wordt er in mijn artikel niet ingegaan op de filosofie achter de geneeskundige hulp in ontwikkelingslanden. Daarom wordt wellicht ten onrechte de indruk gewekt dat de basisgedachte van Artsen Zonder Grenzen lijnrecht tegenover die van WEMOS en andere organisaties staat.

Ook Artsen Zonder Grenzen heeft niet de opzet om westerse geneeskunde zonder meer naar ontwikkelingslanden over te plaatsen. Het is een organisatie die zich primair poogt bezig te houden met kortdurende projecten voor noodhulp. Deze projecten komen altijd tot stand op verzoek van de lokale overheden. Bij het opzetten van een project wordt wel degelijk uitgegaan van bestaande noden ter plaatse en gepoogd wordt van het begin af aan de lokale bevolking te laten participeren. Dat daarbij voor een aantal ziektebeelden de traditionele lokale geneeswijze goede diensten kan bewijzen, is bekend. Incidenteel wordt binnen een project specialistische hulp (bijvoorbeeld door chirurgen) geboden op verzoek van de lokale instanties. Deze instanties verzoeken ook regelmatig om uitbreiding van de noodhulp tot een meer structurele hulp, waarbij het Primary Health Care-concept inderdaad de meest geschikte vorm lijkt. Gezien het handvest van Artsen Zonder Grenzen, wordt hier niet altijd automatisch op ingegaan, omdat de prioriteiten van de organisatie op verlenen van noodhulp zijn gericht. Het ligt dus geenszins in de bedoeling om jarenlang westerse geneeskunde op te dringen.

Zo is in Tsjaad een project opgezet dat drie fasen omvat. Gedurende de eerste fase worden artsen en verpleegkundigen geleverd aan de medische centra die samen met lokaal personeel, waaronder ook enkele artsen, pogen de gezondheidszorg in hun gebied te laten functioneren. In de tweede fase van het programma ligt de nadruk meer op preventieve activiteiten, meer specialistische zorg en moeder-kind-zorg, opleiding van personeel en herstelwerkzaamheden aan gebouwen. Tenslotte vindt in de laatste fase een evaluatie van het project plaats en trekken de medische ploegen zich geleidelijk terug. De inderdaad zeer gewenste structurele hulp met een intensieve deelname van de lokale bevolking verdient grote aandacht. Als andere organisaties dan Artsen Zonder Grenzen daartoe meer mogelijkheden hebben, dient in goed overleg een goede overname van de aanvankelijk op noodhulp gerichte projecten te worden gerealiseerd.

L. Achthoven
F. Asmus
R.E. Breuk
A. Tange
R.P.A. Boom
D. van Geldere
Literatuur
  1. Benyoussef A, Christion B. Health care in developingcountries. Soc Sci Med 1977; 11: 399-408.

  2. Bennet FJ. Primary health care and developing countries.Soc Sci Med 1979; 13A: 505-14.

  3. Gezondheidszorg in Ontwikkelingslanden (PHC). Amsterdam:Vakgroep Sociale Geneeskunde VU, 1982.

  4. WHOUnicef; Report of the International Conference onPrimary Health Care; Alma Ata; 6-12 sept. Genève: WHO, 1978.

  5. WHO. The Alma Ata conference on primary health care.WHO-chronicle 1978; 32; 11: 409-30.

  6. Verklaring van Alma Ata. Med Contact 1979; 34:40-1.

Bijlage