Spermadonorschap en anonimiteit

G.
de Wert

Ik wil mij alsnog aansluiten bij degenen die door middel van een ingezonden brief hun ongenoegen hebben geuit over de opvattingen van Kremer (1985;934-5). Een aantal relevante aspecten is in de discussie niet of nauwelijks belicht, bijvoorbeeld:

1. Kremer pleit voor geheimhouding door de ouders van de donorinseminatie. Hij acht het in het belang van (o.a.) de ouders hierover met niemand te spreken. De opmerking van Kroon, dat de ouders hierdoor gedwongen zijn de moeilijke beslissing – ‘wel of niet KID?’ – vrijwel alleen te nemen, doet Kremer als nonsens af (1985;1300-1). Het gezaghebbende onderzoek van Snowden et al. stelt Kroon echter in het gelijk: volgens vele ouders had hun isolement in grote mate bijgedragen aan de toch al aanzienlijke stress.1 Openheid blijkt therapeutisch te werken.

2. Kremer stelt terecht dat veel paren zelf om geheimhouding vragen. De vraag is echter waarom ze dit doen. De door Snowden et al. geïnterviewde paren gaven diverse redenen op. Zij vonden geheimhouding primair in het belang van het kind. Snowden et al. merken echter op dat KID-kinderen die over hun ontstaan werden ingelicht hierop gunstig reageerden. Bovendien blijkt uit onderzoek dat adoptiekinderen die een vermoeden hadden over hun oorsprong hun ouders niet daarnaar durfden te vragen. Dit lijkt volgens Snowden et al. ook voor KID-kinderen op te gaan.2 Als dit zo is leidt niet openheid maar geheimhouding tot grote verwarring bij het kind. Snowden et al. kregen sterk de indruk dat de eigenlijke reden voor geheimhouding bestond in het beschermen van de infertiele man tegen stigmatisering. Deze geheimhouding achten Snowden et al. wegens het stress-verhogende effect ervan, contraproduktief. Hij pleit daarom voor een betere voorlichting aan het publiek om zo de vooroordelen rond mannelijke infertiliteit te elimineren.34

3. Het is gezien het bovenstaande begrijpelijk dat velen vinden dat ouders morele èn prudentiële (op het eigenbelang betrokken) redenen hebben voor openheid. De discussie gaat nu vooral over de vraag of het ingelichte kind het morele recht heeft op het kennen van de identiteit van de donor, of (slechts) op het kennen van enige niet-identificerende gegevens betreffende de donor. Ik merk in dit verband op dat er géén dwingend verband bestaat tussen het opheffen van de anonimiteit van de donor en een ernstige vergroting van het schaarsteprobleem. Dit blijkt duidelijk uit een in Victoria (Australië) onder donors gehouden enquête.5 De door Kremer aangehaalde ontwikkeling in Zweden bewijst dus niet zoveel.

Wanneer De Wert mijn antwoord aan Kroon aandachtig zou hebben gelezen, zou hij hebben opgemerkt dat ik diens opmerking niet als ‘nonsens’ heb afgedaan.1 Ik heb erop gewezen dat uit onze enquête onder KID-ouders is gebleken dat het alléén nemen van de moeilijke beslissing tot KID slechts door 8-10 van de echtparen als een nadeel werd ervaren.2 Voorlichtingslectuur en gesprekken met de huisarts maakten dat 90 geen verder contact of begeleiding nodig vond.

Waarom De Wert het onderzoek van Snowden et al. gezaghebbend noemt, is mij niet duidelijk. Dit interessante onderzoek bestaat voor een deel uit interviews met 57 ouders van jonge KID-kinderen (jonger dan 6 jaar) en voor een deel uit interviews met 10 ouders met KID-kinderen ouder dan 18 jaar. De laatste groep is wegens de gevolgde selectieprocedure niet representatief. Het onderzoek wekt de indruk dat de schrijvers bepaalde resultaten vooral aanvoeren om aan te tonen dat geheimhouding van KID ten opzichte van familie, vrienden en kind(eren) onnodig en ongewenst is. Het belangrijkste verschil tussen hun onderzoek en het onze is dat wij de antwoorden van àlle 134 geënquêteerde echtparen onverkort in tabellen weergeven en de conclusies aan de lezer overlaten terwijl Snowden et al. zelf conclusies trekken en die vooral baseren op die interviews die steun geven aan hun eigen vóóronderstellingen.

De indruk van Snowden et al. dat de belangrijkste reden voor geheimhouding van KID het beschermen van de infertiele man tegen stigmatisering zou zijn, lijkt mij correct.3 Maar hebben deze echtparen daartoe niet het volste recht? Overigens wijzen Snowden et al. er ook nadrukkelijk op dat bezorgdheid van de ouders voor stigmatisering van hun kind(eren) eveneens een belangrijke reden is om de KID niet in de openbaarheid te willen brengen. Dat volwassen donorkinderen die op de hoogte komen van hun ontstaanswijze een bestaande affectieve relatie met hun ouders kunnen behouden, wordt met enkele voorbeelden geïllustreerd (bl. 95-9). Dit is waarschijnlijk vooral te danken aan het feit dat deze, door de ouders zeer gewenste kinderen, met zorg en liefde zijn opgevoed. Dit betekent echter niet dat ook het jonge kind een dergelijke mededeling probleemloos zal kunnen verwerken.

Tenslotte stelt de inzender dat de ontwikkeling in Zweden (het sluiten van bijna alle KID-centra door een tekort aan spermadonors – JK) niet zoveel bewijst, omdat een enquête in Victoria (Australië) heeft uitgewezen dat 61 van de ondervraagde spermadonors er in toestemde dat hun identiteit bekend werd gemaakt aan de kinderen als deze 18 jaar zouden zijn geworden.4 De enige conclusie die mijns inziens uit deze tegenstrijdigheid mag worden getrokken is dat de spermadonors in Zweden kennelijk een andere mentaliteit hebben dan die in Victoria.

G. de Wert
J. Kremer
Literatuur
  1. Snowden R, Mitchell GD, Snowden EM. Artificialreproduction. London: Allen & Unwin, 1983: 83-4, 138-9.

  2. Snowden R, Mitchell GD, Snowden EM. Artificialreproduction. London: Allen & Unwin, 1983: 98-9.

  3. Snowden R, Mitchell GD, Snowden EM. Artificialreproduction. London: Allen & Unwin, 1983: 124.

  4. Report of the Committee of inquiry into humanfertilisation and embryology. London: Allen & Unwin, 1984: 28.

  5. Singer P, Wells D. The reproduction revolution. Oxford:Oxford University Press, 1984: 74.

  6. Kroon D. Spermadonorschap en anonimiteit.Ned Tijdschr Geneeskd1985; 129: 1300-1.

  7. Kremer J, Frijling BW, Nass JLM. Donorinseminatie enprivacy. Med Contact 1981; 36: 41-4.

  8. Snowden R, Mitchell GD, Snowden EM. Artificialreproduction. London: Allen & Unwin, 1983.

  9. Singer P, Wells D. The reproduction revolution. Oxford:Oxford University Press, 1984.

Bijlage