Sensibilisatie door chlooramfenicol

D.P.
Bruynzeel

Het zeer lezenswaardige artikel van Dikland et al. over sensibilisatie door chlooramfenicol (1985;1978-80) doet inderdaad vermoeden dat in de desbetreffende regio relatief veel chlooramfenicol lokaal gebruikt wordt. Niet alleen het aantal voor chlooramfenicol allergische patiënten van Kruyswijk en Polak1 is laag, maar ook dat van het Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit te Amsterdam (Sadal en Van Ketel2 meldden voor de periode 1973-1979 slechts 8 patiënten). Sindsdien zijn er 2 nieuwe gevallen bijgekomen. Verder is opvallend dat slechts 3 van deze patiënten gesensibiliseerd werden door het gebruik van oog-oorpreparaten. Of het bij een dergelijke frequentie van sensibilisatie nuttig is om vóór gebruik een proefapplicatie te verrichten zonder anamnestische of klinische indicatie, om een op zichzelf zeldzame ernstige reactie te kunnen voorspellen, is twijfelachtig.

Jammer is dat in het artikel gesproken wordt van een ‘gebruikstest’. Uit de beschrijving lijkt het namelijk om een gewone plakproef te gaan met het door patiënt gebruikte produkt (dus ‘as is’). De uitdrukking gebruikstest (‘use test’) slaat echter op het 3-5 dagen, zonder afdekking, aanbrengen op de huid van een preparaat dat ervan verdacht wordt dermatitisklachten te veroorzaken.3

Gaarne danken wij collega Bruynzeel voor zijn nuttige commentaar. De opmerking een proefapplicatie te doen, ten einde een bestaande sensibilisatie voor chlooramfenicol uit te sluiten, is geplaatst tegen de achtergrond van onze bevindingen in de eigen regio (8 patiënten met sensibilisatie voor chlooramfenicol). Een proefapplicatie tevoren verricht met een lokaal toe te passen medicament is in het algemeen zinvol, indien alleen op anamnestische gronden aan het bestaan van een overgevoeligheid voor het betreffende middel gedacht wordt, terwijl gebruik toch wenselijk is. Wij vonden acht positieve ‘patch tests’ voor chlooramfenicol, tegen vijf voor aminoglycosiden, in het bijzonder neomycine, in dezelfde periode. Men kan zich afvragen of het gebruik van chlooramfenicol en deze andere groep veel gebruikte lokale antimicrobiële middelen zich weerspiegelt in de wisselende percentages van sensibilisatie voor deze stoffen.1

De uitdrukking ‘gebruikstest’ is, zoals terecht opgemerkt, niet geheel juist. Wij hebben gekozen voor een gesloten gebruikstest, omdat de resultaten beter te vergelijken zijn met gestandaardiseerde antigenen en omdat in de praktijk bij oog-en oorinfecties lokaal toegepaste medicamenten vaak onder occlusie plaatsvinden. In de literatuur bestaat bovendien geen duidelijke consensus over de exacte toepassing van de gebruikstest, 1-3 x daags met een spreiding van drie tot zeven dagen.23

D.P. Bruynzeel
W.J. Dikland
E. Stolz
Th. van Joost
Literatuur
  1. Kruyswijk MRJ, Polak BCP. Contactallergie na toepassingvan oogdruppels en oogzalven. NedTijdschr Geneeskd 1980; 124: 1449-52.

  2. Sadal S, Ketel WG van. Allergie voor chlooramfenicol.Nieuwsbrief Contactdermatologie 1980; 7: 99.

  3. Fregert S. Manual of contactdermatitis. 2e ed. Copenhagen:Munksgaard, 1982: 80.

  4. Kruyswijk MRJ, Polak BCP. Contactallergie na toepassingvan oogdruppels en oogzalven. NedTijdschr Geneeskd 1980; 124: 1449-52.

  5. Fregert S. Manual of contactdermatitis. 2e ed.Copenhagen: Munksgaard, 1982: 80.

  6. Prystowsky SD, Nonomura JH, Smith RW, et al. Allergichypersensitivity to neomycine. Arch Dermatol 1979; 115:713-5.

Bijlage