Een keerzijde van krullen

Klinische praktijk
H.B. van der Walle
H.B. van der Walle
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:2345-8

Dames en Heren,

Uiterlijk vertoon is bij mens en dier een belangrijk communicatiemiddel met sociale en seksuele symboolfunctie. De variaties hierin zijn bij dieren beperkt tot datgene wat van nature aanwezig is, mensen echter zijn in staat hun ‘natuurlijk’ uiterlijk ingrijpend te wijzigen door het te (laten) bewerken of zich te tooien met versiersels. Op deze wijze is de mens bijvoorbeeld in staat zijn uiterlijk aan te passen aan de (sub)cultuur waartoe hij behoort of wil behoren.1

Hoofdhaar is in veel culturen een geliefd lichaamsonderdeel om te bewerken. Hoofdhaar is goed waarneembaar, makkelijk te kleuren en te manipuleren, knippen is pijnloos en alle aangebrachte veranderingen zijn semi-permanent door de natuurlijke groei van haren. In onze westerse cultuur is hoofdhaar in de vorm van krullen en golven al vele decennia populair, de laatste jaren niet alleen bij vrouwen. In Nederland houden ongeveer 20.000 mensen zich beroepsmatig bezig met het bewerken…

Auteursinformatie

Rijnstate GZ-ziekenhuis, Centrum voor Arbeidsdermatologie, Wagnerlaan 55, 6815 AD Arnhem.

Dr.H.B.van der Walle, dermatoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Voorburg, januari 1989,

In zijn klinische les vraagt de dermatoloog Van der Walle terecht weer aandacht voor het fenomeen beroepsziekte (1988;2345-8). Dat die aandacht komt uit de hoek van de dermatologen is zeker niet vreemd: immers al sedert het in gebruik nemen van de term beroepsziekte, of, moderner en accurater: beroepsgebonden aandoeningen, genieten huidaandoeningen de twijfelachtige eer om permanent (een toevallige woordspeling) tot de ‘top 5’ van beroepsgebonden aandoeningen te behoren.

Een kleine correctie is op zijn plaats. In tegenstelling tot wat wordt gesteld in de laatste alinea, bestaat er in Nederland wel degelijk een organisatie voor de registratie van beroepsziekten: het directoraat-generaal van de arbeid van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. Deze ‘organisatie’ weet zich in het land gesteund door een wijd net van bedrijfsgezondheidskundige diensten, voor wie het diagnostiseren van beroepsgebonden aandoeningen een belangrijke taak is. De melding en de registratie van beroepsgebonden aandoeningen zijn wettelijk verplicht: de werkgever is met ingang van 1 januari 1988 krachtens artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om onverwijld aan het districtshoofd van de arbeidsinspectie (een onderdeel van voornoemd directoraat-generaal van de arbeid) melding te doen van beroepsziekten en vermoede beroepsziekten (samen dus: beroepsgebonden aandoeningen), en van een zogeheten situatie met gevaar voor de gezondheid, doordat bijvoorbeeld de waarden van het loodgehalte in bloed boven de norm zijn gestegen. Wel moet daarbij worden opgemerkt dat deze melding en registratie van beroepsgebonden aandoeningen nog niet feilloos verlopen, omdat deze regeling pas kort geleden in werking is getreden.

In aanvulling op dit meldings- en registratiesysteem wordt in opdracht van het directoraat-generaal door het Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO onderzoek verricht naar mogelijkheden voor het opzetten van een ‘beroepsziektenpeilstation’, speciaal gericht op vergroten van het inzicht in determinanten van beroepsgebonden aandoeningen en het vinden van gerichte interventiemogelijkheden. In het bijzonder ten aanzien van huidaandoeningen kan nog worden opgemerkt dat, in opdracht van het directoraat-generaal van de arbeid, door de afdeling Arbeidsdermatologie van het Academisch Ziekenhuis Groningen, door de afdeling Allergologie en Arbeidsdermatologie van het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam en door het Medisch Biologisch Laboratorium/TNO gericht en specifiek onderzoek wordt verricht, niet op de laatste plaats om diagnostiek, therapie en preventie van arbeidsgebonden huidaandoeningen te verbeteren.

J.A. Ringelberg
H.B.
van der Walle

Arnhem, maart 1989,

In mijn artikel schrijf ik letterlijk ‘in Nederland beschikken wij niet over een organisatie voor diagnostiek en registratie van beroepsziekten’. De invoering van de Arbeidsomstandighedenwet heeft hier natuurlijk wel verandering in gebracht, maar het is de vraag of we hiermee beschikken over een ‘goede’ organisatie voor de registratie van beroepsziekten. Deze opvatting baseer ik op het volgende. In de Arbeidsomstandighedenwet artikel 9.4.1.1 is de letterlijke omschrijving van beroepsziekte: ‘van een beroepsziekte is sprake wanneer een ziekte of aandoening in hoofdzaak het gevolg is van arbeid of arbeidsomstandigheden’. Artikel 9.4.1.2 omschrijft de meldingsplicht ‘indien een werkgever vermoedt dat een werknemer aan een beroepsziekte lijdt, dient deze dit zo spoedig mogelijk aan de arbeidsinspectie te melden’. Deze meldingsplicht is dus opgedragen aan de werkgever. De werkgever dient door middel van een formulier wat bestaat uit een deel A en B van een beroepsziekte melding te maken bij de arbeidsinspectie. Op deel A worden de zakelijke feiten vermeld, het B-gedeelte bevat vragen over diagnose en medische zaken. Een werkgever die niet aangesloten is bij een bedrijfsgeneeskundige dienst kan het invullen van het B-gedeelte overlaten aan de arbeidsinspectie, bij werkgevers die wel aangesloten zijn bij een bedrijfsgeneeskundige dienst zal de bedrijfsarts voor het invullen van het B-gedeelte zorg moeten dragen. De aldus verkregen informatie wordt, neem ik aan, dan centraal geregistreerd bij het directoraat-generaal van de arbeid.

Kort samengevat komt de organisatie van de registratie van beroepsziekten in Nederland neer op een meldingsplicht van de werkgever, aangevuld met medische gegevens verkregen via bedrijfsarts en arbeidsinspectie. Hierbij wil ik enkele kanttekeningen maken. De werkgever wordt geacht op de hoogte te zijn van deze plicht en hiernaar ook te handelen; het is sterk te betwijfelen of dit in de praktijk ook altijd het geval zal zijn. Verder moet de werkgever op de hoogte zijn van het optreden van een beroepsziekte bij één van zijn werknemers. Het is niet de gewoonte van de behandelend artsen om werkgevers automagisch op de hoogte te stellen van hun medische bevindingen. De werkgever zal lang niet altijd op de hoogte zijn en geen melding kunnen doen! Bij werkgevers die gebruik maken van een bedrijfsgezondheidsdienst zal de bedrijfsarts hem kunnen attenderen op het optreden van een beroepsziekte. Ook hier geldt dat de behandelend artsen niet automatisch bedrijfsartsen op de hoogte stellen van hun bevindingen.

Hierbij kom ik bij de opmerking van collega Ringelberg over een ‘wijd net van bedrijfsgezondheidsdiensten, voor wie het diagnostiseren van beroepsgebonden aandoeningen een belangrijke taak is’. Dit klinkt erg geruststellend, daarom ook hier enkele kanttekeningen. Ten eerste is er voor een groot deel van de Nederlandse werknemers geen bedrijfsgezondheidsdienst! Dit geldt bijvoorbeeld voor kappers (21.000 werknemers), garages, autospuiterijen, land- en tuinbouw en veeteeltbedrijven. etc. Verder zijn de diagnostische mogelijkheden van deze instellingen beperkt en men zal vaak afhankelijk zijn van specialistisch onderzoek. Dit specialistisch onderzoek kan veelal alleen plaatsvinden als de huisarts de werknemer wil verwijzen en de bedrijfsarts de specialist verzoekt hem op de hoogte te stellen van de medische gegevens.

Naar mijn mening zitten er in dit ‘wijde net van gezondheidsdiensten’ nogal wat knopen en grote mazen die een goede en complete registratie in de weg staan. Deze mening kan in het geval van allergieën voor glycerylmonothioglycolaat (GMTG) bij kapsters, zoals beschreven in mijn klinische les, natuurlijk getoetst worden, door de registratie van de arbeidsinspectie uit mijn regio te vergelijken met de door mij verzamelde gegevens. Wij zijn het roerend eens dat een goede registratie en diagnostiek van beroepsgebonden aandoeningen wenselijk zijn. Ik denk dat, om hier verandering in te brengen, er een actiever beleid gevoerd moet worden door bedrijfsartsen en verzekeringsgeneeskundigen, die naar mijn mening vaker zelf het initiatief moeten nemen, om bij vermoeden van een beroepsziekte adequate diagnostiek te laten verrichten, waarbij ik natuurlijk niet wil ingaan op de vraag wie dat moet betalen. Verder zullen meer werknemers onder bedrijfsgeneeskundige zorg moeten vallen. Om bijvoorbeeld de beroepsgroep van de kappers te nemen, een beroepsgroep met een vrij grote blootstelling aan toxicologische materialen, zij valt op geen enkele wijze onder bedrijfsgeneeskundige zorg. Verder lijkt het idee van oprichten van beroepsziektenpeilstations een goede mogelijkheid om beter inzicht te krijgen in het voorkomen van beroepsziekten. In mijn vakgebied dermatologie kunnen gesystematiseerd onderzoek en goede registratie in de centra die zich bezighouden met arbeidsdermatologie al een goed inzicht geven in het voorkomen van huidafwijkingen door beroep. Ik wacht de ontwikkeling van deze peilstations met belangstelling af.

Tot slot, ik ben met collega Ringelberg van mening dat de melding en de registratie van beroepsgebonden aandoeningen niet feilloos verlopen. Naar mijn mening is dit te wijten aan de hierboven geschetste problemen en ligt dit niet zozeer aan het tijdstip, 1 januari 1988, van invoering van deze wet.

H.B. van der Walle