Een patiënt met chronische mucormycosis

Klinische praktijk
R.M.Y. Barge
A.G.M. Buiting
J. Thompson
J.W. van 't Wout
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:2135-8
Abstract

Samenvatting

Een 75-jarige vrouw met rinocerebrale mucormycosis wordt beschreven. Deze zeldzame opportunistische infectie wordt veroorzaakt door schimmels die behoren tot de orde der Mucorales. Bij de beschreven patiënte, bekend wegens diabetes mellitus type II, werd ernstige osteomyelitis van de schedelbasis vastgesteld, die leidde tot hoofdpijnklachten en dubbelzien. Patiënte werd behandeld met intraveneuze toediening van colloïdaal amfotericine B, chirurgisch débridement, en later met liposomaal amfotericine B. Zij overleed door een respiratoire insufficiëntie. Mucormycosis heeft meestal een binnen enkele dagen fataal beloop. Bij deze patiënte bestond een opmerkelijk chronisch ziektebeeld.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Infectieziekten, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Dr.R.M.Y.Barge en dr.A.G.M.Buiting (tevens afd. Medische Microbiologie), assistent-geneeskundigen; dr.J.Thompson en dr.J.W.van 't Wout, internisten.

Contact dr.J.W.van 't Wout

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Epse, oktober 1992,

De waarneming van een craniale mucormycose bij een diabetica door Barge et al. geeft mij aanleiding tot enkele opmerkingen (1992;2135-8). Uit beschikbare literatuur werden in 1971 door Baker 107 gevallen van craniale mucormycose verzameld. 1 In de meerderheid van de gevallen (66) waren de hersenen ook aangedaan, maar dit kon hier niet worden geverifieerd door het ontbreken van een obductie.

Uit een botbiopt werd ‘een Rhizopus-species’ gekweekt, terwijl tevens Staphylococcus aureus werd geïsoleerd. Het zou vreemd zijn geweest als bij dit laatste volstaan zou zijn met ‘Staphylococcus-species’. Waarom wordt dan de Rhizopus niet dezelfde aandacht voor verdere determinatie gegund? Er zijn minstens 3 soorten (Rh. oryzae, Rh. microsporus en Rhizomucor pusillus) die klinische betekenis kunnen hebben. Het zijn zeer ‘Nederlandse’ schimmels: de eerste werd in 1895 beschreven door Went, die toen directeur was van het proefstation voor suikerriet in West-Java, de beide andere species werden onlangs nog bewerkt door Schipper en Stalpers, respectievelijk de vroegere en de huidige curator van het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS) te Baarn (G.S.de Hoog, schriftelijke mededeling, 1992).

Uiteraard heeft een bacteriologisch laboratorium de expertise voor deze differentiatie niet in huis, maar dan is het CBS het juiste adres om de cultuur ter verdere determinatie aan te bieden. Hier belast dr.G.S.de Hoog zich met isolatie en determinatie van medisch en veterinair belangrijke schimmels.

Het gesignaleerde ontbreken van contact tussen medici en mycologen, in casu het CBS, is helaas geen onbekend probleem. Hopelijk kan de zojuist (4 november 1992) in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) te Bilthoven opgerichte Nederlandse Vereniging voor Humane en Veterinaire Mycologie ertoe bijdragen het contact tussen clinici, bacteriologen en patholoog-anatomen met mycologen in het CBS te stimuleren.

Aangezien Rhizopus een opportunistische schimmel is, is het ter vergroting van de zekerheid dat het bij een dergelijk isolaat gaat om het pathogene agens gewenst tevens serologisch onderzoek te doen naast het pathologisch-anatomisch onderzoek, dat hier wel werd gedaan. Het Laboratorium Parasitologie en Mycologie (hoofd dr.F.van Knapen) van het RIVM te Bilthoven doet dit onderzoek voor cryptokokkose, candidiasis, aspergillose en Amerikaanse systeemmycosen. Voor een opportunistische infectie zoals de hier beschrevene zal voor serologisch onderzoek voorlopig nog gebruik gemaakt moeten worden van buitenlandse laboratoria,2 bijvoorbeeld het Mycological Reference Laboratory (hoofd dr.C.Campbell), 61 Colindale Avenue, London NW9 5HT, England.

Ten slotte wordt in de literatuurlijst, die de eerste en de laatste pagina vermeldt, voor het geciteerde artikel van Paltauf slechts één pagina opgegeven.3 De indruk zou hierdoor gewekt kunnen worden dat het om een kort artikel gaat, maar het beslaat niet minder dan 23 pagina's.

A.H. Klokke
Literatuur
  1. Baker RD. Human infection with fungi, actinomycetes and algae. New York: Springer, 1971: 844-52.

  2. Jones KW, Kaufman L. Development and evaluation of an immunodiffusion test for diagnosis of systemic zygomycosis (mucormycosis): preliminary report. J Clin Microbiol 1978; 7: 97-103.

  3. Paltauf A. Mycosis mucorina. Virchows Arch Path Anat 1885; 102: 543-65.

Leiden, november 1992,

Wij danken collega Klokke voor zijn reactie op ons artikel. Het was vooral onze bedoeling de klinische presentatie van deze zeldzame infectie onder de aandacht van de lezer van het Tijdschrift te brengen. Tijdens de behandeling van de patiënt leek een verdere determinatie van de Rhizopus geen klinische consequenties te hebben en bij het schrijven van het artikel was de stam helaas niet meer beschikbaar.

Wij zijn het niet eens met de opmerking van Klokke over het laten verrichten van serologisch onderzoek. De klinische diagnose staat vast op grond van het klinische beeld, de aanwezigheid van schimmeldraden in de biopten en het isoleren van de schimmel uit dit materiaal. Serologische diagnostiek naar de verwekkers van mucormycose bevindt zich nog steeds in een onderzoeksfase.1 Of dit op korte termijn een voor de clinicus bruikbare test op zal leveren, valt te betwijfelen.

R.M.Y. Barge
J.W. van 't Wout
Literatuur
  1. Sugar AM. The agents of mucormycosis and related species. In: Mandell, Douglas, Bennett, eds. Principles and practice of infectious diseases. New York: Churchill Livingstone, 1990: 1962-72.