Samenvatting
Bij 29 patiënten die in de periode van 1 januari 1990 tot 1 juli 1991 de polikliniek Verloskunde en Gynaecologie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam bezochten en bij wie een buitenbaarmoederlijke zwangerschap werd vermoed, werd op grond van milde symptomen een afwachtend beleid gevoerd. Bij 5 patiënten bleek toch een niet-intacte intra-uteriene zwangerschap aanwezig. Slechts bij 3 van de overige 24 patiënten was alsnog chirurgische interventie noodzakelijk wegens stijging van de concentratie humaan chorion-gonadotrofine (HCG) in serum en (of) klachten.
Bij een dalende HCG-concentratie en milde symptomen is, onafhankelijk van de hoogte van de HCG-waarde bij eerste aanmelding, een afwachtend beleid gerechtvaardigd.
(Geen onderwerp)
Tilburg, september 1992,
Het artikel van Licht et al. (1992; 1807-10) zou moeten luiden: ‘Afwachtend beleid bij een mogelijk buitenbaarmoederlijke zwangerschap’ aangezien ‘extra-uteriene graviditeit’ geen klinische maar een pathologisch-anatomische diagnose is en er dus slechts bij 3 van de 24 patiënten hierover zekerheid bestaat.
Wij willen echter afzien van een discussie over diagnostiek en het gevolgde beleid; wel willen wij een ander punt bespreken: wat is het belang van dit onderzoek? Het is al langer bekend dat bij vermeende extra-uteriene graviditeit een afwachtend beleid kan worden gevoerd, maar het is de vraag of dit voor de individuele patiënte met of zonder kinderwens wel de optimale behandeling is. Dit te meer daar er keuze te over is tussen chirurgische, laparoscopisch-chirurgische en medicamenteuze behandelingen. Het is toch zeer merkwaardig dat een patiënte met extra-uteriene graviditeit in Clermont-Ferrand, Hamburg en Kiel met een laparascopische tubotomie, in Tilburg met een laparoscopisch toegediende intratubaire injectie met methotrexaat, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis bij voorkeur niet en door zeer velen in Nederland met een verwijdering van de tuba wordt behandeld.
Een inventarisatie van behandelingen en follow-up, juist met betrekking tot de daaraanvolgende fertiliteit en niet te vergeten het aantal recidieven van extra-uteriene zwangerschappen, vormt het project Registratie Extra-uteriene Graviditeit dat door ondergetekenden onder auspiciën van het Praeventiefonds wordt uitgevoerd. Het is te betreuren dat men het nog altijd – ook in grotere centra – te veel werk vindt, of het niet belangrijk genoeg vindt om dit onderzoek te steunen. Om te komen tot een op de patiënte toegesneden, optimale behandeling is een dergelijke inventarisatie noodzakelijk. Daarom nogmaals ons verzoek: doet u toch vooral mee!
Namens het Project Landelijke Registratie Extra-uteriene Graviditeit, Antwoordnummer 321, 5000 WG Tilburg.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, september 1992,
Het grapje over de titel van ons artikel is aardig, maar niet terecht. Wij hebben duidelijk vermeld dat het gaat over waarschijnlijke/vermoedelijke buitenbaarmoederlijke zwangerschappen. De hartekreet van de collegae Kooi en Kock over de optimale behandeling van de individuele patiënt met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap is volstrekt juist. Wij steunen van harte de oproep om deel te nemen aan het multicentrische onderzoek. Overigens zal eerst prospectief gerandomiseerd onderzoek duidelijk kunnen maken wat optimale behandeling is onder welke omstandigheden. Een afwachtend beleid kan beslist niet altijd worden gevolgd. Zoals aangegeven in ons artikel werd bij 52 van de 81 patiënten met een waarschijnlijke buitenbaarmoederlijke zwangerschap direct geopereerd (64%). De chirurgische behandeling is in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis – bij voorkeur – laparoscopische tubotomie.