Het congenitale rubellasyndroom; een nog niet verdwenen ziektebeeld

Onderzoek
G. van Wezel-Meijler
L.J. Gerards
A. Fleer
T.F. Weijers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:1793-6
Abstract

Samenvatting

Ondanks de sinds 1974 algemeen toegepaste vaccinatie van alle 11-jarige meisjes tegen rubella worden er in ons land nog steeds kinderen met het congenitale rubellasyndroom geboren (minstens 10 geregistreerde gevallen in 1984). Naar aanleiding van enkele ziektegeschiedenissen worden dit gevarieerde ziektebeeld en de preventie ervan aan de orde gesteld.

Auteursinformatie

Wilhelmina Kinderziekenhuis, Universiteitskliniek voor kinderen en jeugdigen, Postbus 18009, 3501 CA Utrecht.

G.van Wezel-Meijler, assistent-geneeskundige; L.J.Gerards, kinderarts; dr.A.Fleer, medisch-microbioloog.

Rijksuniversiteit Utrecht, Laboratorium voor Microbiologie, Utrecht.

Dr.A.Fleer, medisch-microbioloog.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Bilthoven.

T.F.Weijers, medisch-microbioloog.

Contact G.van Wezel-Meijler

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, oktober 1986,

Terecht attenderen collega Van Wezel en medewerkers nog eens op het probleem van het congenitale rubellasyndroom (CRS) (1986;1793-6). Het laat zich overigens wel aanzien dat met de thans per 1 januari 1987 te volgen strategie van vaccinatie van jongens en meisjes op de leeftijd van 14 maanden het CRS veel sneller zal dalen (behoudens het optreden van het ziektebeeld binnen groepen personen die om principiële redenen vaccinatie van hun kinderen afwijzen).

Overigens is het onjuist dat er ‘helaas (nog) geen aangifteplicht voor het CRS bestaat’. In de periode 1976 tot en met 1979 bestond behalve voor rubella ook apart voor het congenitale rubellasyndroom een aangifteplicht (Uitvoeringsbesluit Wet Bestrijding Infectieziekten en Opsporing Ziekte-oorzaken). Met ingang van 1980 verviel de aparte vermelding van CRS en resteert (nog steeds) rubella. Formeel betekent dit dat ook CRS (als de infectieziekte rode hond) moet worden aangegeven. In de praktijk werd in de periode 1976-1979 de aangifte van CRS zeer slecht nageleefd. Dit vormde de voornaamste reden om congenitale rubella als apart aan te geven ziekte te laten vervallen. Voor de aangifte rubella bestaat bij de behandelende arts in grote delen van het land weinig interesse, omdat zinvolle bestrijdingsmaatregelen – naar aanleiding van een aangifte – niet kunnen worden genomen (hoogstens navragen van contacten met gravidae). De aangegeven gevallen vormen dan ook het topje van de ijsberg: rubella in Nederland. Overigens is een algemeen meldingssysteem voor congenitale afwijkingen (waaronder CRS) zeker aan te bevelen en het is jammer dat het zo lang moet duren alvorens dit in Nederland op aanvaardbare wijze wordt geregeld.

J. Huisman
G.
van Wezel-Meijler

Utrecht, oktober 1986,

Wij danken professor Huisman vriendelijk voor zijn waardevol commentaar. Inderdaad bestaat er een aangifteplicht voor rubella, maar niet apart voor het CRS. Waarschijnlijk worden vele gevallen van CRS niet geregistreerd. Wij zijn het geheel eens met de laatste opmerking in het commentaar van professor Huisman over de registratie van congenitale afwijkingen.

G. van Wezel-Meijler
L.J. Gerards
A. Fleer
T.F. Weijers