Ziekte door roken in Nederland: naar schatting 90 duizend klinische ziekenhuisopnamen in 2005

Onderzoek
A.A.N. Cruts
T.L. Feenstra
M.W. van Laar
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1469-72
Abstract

Samenvatting

Doel

Schatten van het aantal ziekenhuisopnamen dat is toe te schrijven aan roken.

Opzet

Theoretische studie op basis van de Landelijke Medische Registratie (LMR).

Methode

Op grond van het percentage rokers en ex-rokers en de relatieve risico’s op bepaalde ziekten werden de attributieve fracties bepaald. Toepassing van de attributieve fracties op het aantal ziekenhuisopnamen gaf een schatting van het aantal aan roken gerelateerde ziekenhuisopnamen.

Resultaten

In 2005 vonden er naar schatting 89.800 klinische ziekenhuisopnamen plaats onder mensen van 35 jaar en ouder die waren toe te schrijven aan roken. Dit was 7,5 van het totale aantal klinische ziekenhuisopnamen in deze leeftijdsgroep.

Conclusie

Er vinden veel klinische ziekenhuisopnamen plaats die zijn toe te schrijven aan roken.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1469-72

Auteursinformatie

Trimbos-instituut, programma Drug Monitoring, Postbus 725, 3500 AS Utrecht.

Hr.dr.A.A.N.Cruts en mw.dr.M.W.van Laar, psychologen.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, sector Volksgezondheid en Zorg, Centrum voor Preventie- en Zorgonderzoek, Bilthoven.

Mw.dr.T.L.Feenstra, gezondheidseconoom.

Contact hr.dr.A.A.N.Cruts (gcruts@trimbos.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, juni 2008,

Cruts et al. schatten het aantal klinische ziekenhuisopnamen in 2005 door roken op 90 duizend (2008:1469-72). Bij hart- en vaatziekten spelen vele risicofactoren een rol: genetische factoren, geslacht, beweging, roken, lipiden, bloeddruk, diabetes, overgewicht, maar ook insulineresistentie, stollingsfactoren, infecties en nog enkele andere. Bij maligniteiten speelt het DNA-patroon met combinaties van genen een belangrijke rol en zijn er exogene uitlokkende factoren zoals roken. Wie zijn rokers: mensen die 2 pakjes sigaretten per dag roken, die 1 sigaar per dag roken, die meeroken, die wel of niet inhaleren? Kortom, hoe definiëren we de roker als we statistiek bedrijven? Zijn ex-rokers mensen die vroeger wel eens een sigaret rookten en allang zijn gestopt? Veel risicofactoren kunnen we duidelijk aangeven, maar hoe luidt de definitie van een roker nu? We moeten oppassen met statistiek bedrijven als de gegevens niet duidelijk zijn, anders zijn we in wetenschappelijk opzicht de sigaar.

J. Stork

Utrecht, juli 2008,

Allereerst willen wij collega Stork bedanken voor zijn reactie, waarin hij er heel terecht op wijst dat bij hart- en vaatziekten en bij maligniteiten vele risicofactoren een rol spelen. Echter, hierbij is het van cruciaal belang om onderscheid te maken tussen een individu en de Nederlandse populatie. Bij een individu zal nooit specifiek zijn aan te geven waardoor deze ziek wordt, maar op het niveau van de populatie is het heel goed mogelijk om de invloed van een bepaalde risicofactor te schatten. Dit gebeurt met zogenaamde populatieattributieve risico’s. Deze welbekende methode hebben wij gebruikt om de invloed van de exogene uitlokkende factor ‘roken’ te schatten. Hierbij gebruikten wij het relatieve risico van rokers en ex-rokers ten opzichte van nooit-rokers. Zonder het roken zouden, onder gelijkblijvende omstandigheden, deze ziekenhuisopnamen niet hebben plaatsgevonden. Kortom, de naar schatting 90 duizend klinische ziekenhuisopnamen zijn terecht aan het roken toe te schrijven.

Eveneens wijst Stork er terecht op dat er onder rokers verschillen zijn in de mate van roken. Net zo zullen ex-rokers verschillen in de mate waarin zij vroeger hebben gerookt. Voor rokers die zeer weinig roken en voor ex-rokers die erg weinig hebben gerookt, is het de vraag of zij tot de categorie ‘rokers’, respectievelijk ‘ex-rokers’ moeten worden gerekend. Ondanks dergelijke twijfelgevallen is echter reeds lang bekend dat er voor een flinke reeks ziekten robuuste verschillen worden gevonden in de relatieve risico’s van rokers en ex-rokers ten opzichte van die van nooit-rokers. Deze verschillen in relatieve risico’s onderstrepen dat in voldoende mate een zinvol onderscheid kan worden gemaakt tussen rokers, ex-rokers en nooit-rokers.

Een enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek toont aan dat 24% van de rokers een zware roker is. Per dag roken zij minimaal 20 sigaretten. Met name deze zware rokers maken de statistische categorie ‘rokers’ tot een herkenbare categorie. De groep rokers zoals wij die in de berekeningen hebben gebruikt, betrof ‘dagelijkse’ rokers, dit zijn mensen die tenminste 1 maal per dag roken.

Tenslotte willen wij opmerken dat wij alleen hebben gekeken naar het actieve roken en het ex-roken. De schade door roken zal feitelijk nog iets groter zijn omdat de schade door passief roken nog niet is verdisconteerd.

A.A.N. Cruts
T.L. Feenstra
M.W. van Laar