De laatste jaren is de publieke bezorgdheid over mogelijk schadelijke effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden sterk toegenomen. De sterke groei van de mobiele telefonie is hier niet vreemd aan, maar de terechte bezorgdheid over de kwaliteit van ons milieu lijkt doorgeschoten in een wantrouwen tegen wetenschappelijke kennis, vooral als het woord ‘straling’ valt. Sinds 2000 heeft de Gezondheidsraad een rapport, aanbevelingen voor onderzoek en een aantal jaarverslagen uitgebracht over elektromagnetische velden.1-4 De rechtstreekse aanleiding voor dit commentaar is het jaarverslag over 2005 van de Gezondheidsraad.4
wat zijn elektromagnetische velden?
Natuurlijke en kunstmatige bronnen wekken elektromagnetische energie op in de vorm van elektromagnetische golven. Hoe korter de golflengte, des te hoger de frequentie (figuur), des te groter de energie. Elektromagnetische golven in het lage frequentiegebied worden ‘velden’ genoemd, die in het hoge frequentiegebied ‘straling’. Ioniserende straling bezit voldoende energie om een elektron uit zijn baan te…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, mei 2007,
Onlangs liet Bonneux zijn licht schijnen over de niet-thermische effecten van (niet-ioniserende) elektromagnetische velden (2007:953-6). Zijns inziens is er geen biologische verklaring voor de wijze waarop deze velden onze gezondheid kunnen beïnvloeden, anders dan door warmte. Veronderstelde niet-thermische effecten van zulke velden schrijft hij toe aan het ‘nocebo-effect’. Epidemiologisch onderzoek terzake lijkt hem ‘hopeloos’ en toepassing van het voorzorgsbeginsel bij normen voor de blootstelling aan deze velden wijst hij af.
Een ruime hoeveelheid degelijk epidemiologisch onderzoek is inmiddels voorhanden over niet-thermische effecten van (niet-ioniserende) elektromagnetische velden van 50 Hz, verbonden met het elektriciteitsnet. Een overzichtsstudie betreffende dit onderzoek geeft aan dat boven een waarde van 0,4 microTesla de kans op kinderleukemie duidelijk toeneemt.1 Studies betreffende het effect van 50-Hz-velden op humane lymfocyten laten zien dat niet-thermische doses enkel- en dubbelstrengsbreuken in DNA kunnen veroorzaken, met een sterke correlatie tussen dosis en effect.2 3 Over het onderliggende mechanisme bestaan verschillende theorieën. Een mogelijke plausibele theorie, die teruggaat op empirische studies,4 is dat boven een veldsterkte van 0,4 microTesla elektromagnetische velden in cellen een significant effect hebben op de concentratie sterk oxiderende verbindingen (‘reactive oxygen species’), die tot mutaties kunnen leiden in het DNA (www.verum-foundation.de, doorklikken op ‘EU-Projekte’ en dan op REFLEX).
Wat betreft radiofrequente velden is er in peer-reviewtijdschriften een redelijke hoeveelheid wetenschappelijke studies gepubliceerd over mogelijke niet-thermische effecten van gsm-telefonie. Deze betreffen twee mogelijke typen effecten. Degelijke epidemiologische studies over het gebruik van gsm’s laten zien dat langdurig gebruik van deze telefoons gecorreleerd is met een verhoogde kans op acusticusneurinoom (aan de kant van het hoofd waar de telefoon werd gebruikt).5-7 Diem et al. hebben onderzoek gedaan dat zou kunnen wijzen op een biologisch mechanisme dat het ontstaan van deze neurinomen zou kunnen verklaren.8 Zij rapporteerden in een experiment met onder meer humane fibroblasten blootgesteld aan gsm-velden in relatief lage veldsterkten, een verhoogde frequentie van breuken in het DNA.
Het tweede type mogelijk effect betreft het zenuwstelsel. Er is inmiddels een flinke serie studies die laten zien dat gsm-velden (vergeleken met nepblootstelling) in relatief lage veldsterkten een duidelijk effect hebben op het eeg.9-12 Daarnaast is er een epidemiologische studie betreffende het mogelijke effect van gsm-zendmasten op omwonenden in termen van cognitief presteren en subjectieve symptomen.13 In deze studie is gecorrigeerd voor het mogelijke effect van angst voor de betrokken velden. Deze onderzoekers vonden statistisch significante effecten. Het sterkste effect betrof een toegenomen kans op hoofdpijn, terwijl ook een afname van accuratesse werd gezien.
De genoemde studies, die geen van alle door Bonneux werden vermeld, zijn stellig niet het laatste woord over mogelijke niet-thermische effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid. Verder empirisch onderzoek is niet hopeloos, maar is juist nodig om meer helderheid te brengen. Wat betreft de 50-Hz-velden en de velden voor mobiele telefonie, bevatten de huidige empirische studies naar mijn mening voldoende aanwijzingen voor mogelijke nadelige niet-thermische effecten om het voorzorgsbeginsel te hanteren. Voor blootstelling aan de velden van hoogspanningsmasten is daartoe inmiddels door de Nederlandse regering besloten. In geval van nieuwe hoogspanningsleidingen moet tot gevoelige bestemmingen zoals huizen en scholen een zodanige afstand worden aangehouden dat de waarde van 0,4 microTesla daar niet wordt overschreden. In geval van velden voor mobiele communicatie is door een aantal landen, waaronder Italië, Oostenrijk en België, onder verwijzing naar het voorzorgsbeginsel besloten tot veel scherpere normen dan die welke bedoeld zijn om te beschermen tegen thermische effecten. De Nederlandse regering heeft toepassing van het voorzorgsbeginsel op velden voor mobiele communicatie tot nu toe afgewezen.
Ahlbom IC, Cardis E, Green A, Linet M, Savitz D, Swerdlow A. Review of the epidemiologic literature on EMF and Health. ICNIRP (International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection) Standing Committee on Epidemiology. Environ Health Perspect. 2001;109 Suppl 6:911-33.
Ivancsits S, Diem E, Jahn O, Rüdiger RW. Intermittent extremely low frequency electromagnetic fields cause DNA damage in a dose-dependent way. Int Arch Occup Environ Health. 2003;76:431-6.
Ivancsits S, Diem E, Pilger A, Rüdiger HW, Jahn O. Induction of DNA strand breaks by intermittent exposure to extremely-low-frequency electromagnetic fields in human diploid fibroblasts. Mutat Res. 2002;519:1-13.
Final Report Risk evaluation of potential environmental hazards from low energy electromagnetic field exposure using sensitive in vitro methods (REFLEX). München: Stiftung VERUM; 2004.
Lönn S, Ahlbom A, Hall P, Feychting M. Long-term mobile phone use and brain tumor risk. Swedish Interphone Study Group. Am J Epidemiol. 2005;161:526-35.
Schoemaker MJ, Swerdlow AJ, Ahlbom A, Auvinen A, Blaasaas KG, Cardis E, et al. Mobile phone use and risk of acoustic neuroma: results of the Interphone case-control study in five North European countries. Br J Cancer. 2005;93:842-8.
Hardell L, Mild KH, Carlberg M, Söderqvist F. Tumour risk associated with use of cellular telephones or cordless desktop telephones. World J Surg Oncol. 2006;4:74.
Diem E, Schwarz C, Adlkofer F, Jahn O, Rüdiger H. Non-thermal DNA breakage by mobile-phone radiation (1800 MHz) in human fibroblasts and in transformed GFSH-R17 rat granulosa cells in vitro. Mutat Res. 2005;583:178-83.
Huber R, Treyer V, Borbéley AA, Schuderer J, Gottselig JM, Landolt HP, et al. Electromagnetic fields, such as those from mobile phones, alter regional cerebral blood flow and sleep and waking EEG. J Sleep Res. 2002;11:289-95.
Croft RJ, Chandler JS, Burgess AP, Barry RJ, Williams JD, Clarke AR. Acute mobile phone operation affects neural function in humans. Clin Neurophysiol. 2002;113:1623-32.
Curcio G, Ferrara M, Moroni F, d’Inzeo G, Bertini M, de Gennaro L. Is the brain influenced by a phone call? An EEG study of resting wakefulness. Neurosci Res. 2005;53:265-70.
Krause CM, Björnberg CH, Pesonen M, Hulten A, Liesivuori T, Koivisto M, et al. Mobile phone effects on children’s event-related oscillatory EEG during an auditory memory task. Int J Radiat Biol. 2006;82:443-50.
Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.
(Geen onderwerp)
Den Haag, mei 2007,
Graag dank ik Reijnders voor zijn brief en de gekozen voorbeelden, die uitstekend de problematiek illustreren.
De bestaande normering van niet-ioniserende straling is al een toepassing van het voorzorgsbeginsel.1 Het vaststellen van dergelijke normen is een evenwichtsoefening tussen haalbaarheid, redelijkheid en onzekerheid: hypothetische gezondheid wordt afgewogen tegen reële economische schade. Dit is een politieke, geen wetenschappelijke beslissing. Wanneer wordt gepleit voor lagere blootstellingsnormen, betekent dit in feite dat er meer zendmasten zouden moeten komen. Misschien wil niemand een zendmast in zijn achtertuin, hij wil wel een mobiele telefoon en die heeft bereik nodig.
Reijnders schrijft ‘Een overzichtsstudie betreffende dit onderzoek geeft aan dat boven een waarde van 0,4 microTesla de kans op kinderleukemie duidelijk toeneemt.’ De auteurs van dit onderzoek delen echter Reijnders’ opinie niet. Zij formuleren als conclusie: ‘Het relatieve risico wordt geschat op 2,0 (95%-BI: 1,27-3,13) [...]. Het is onwaarschijnlijk dat dit te wijten is aan toeval, maar kan, gedeeltelijk, worden verklaard door vertekening. Het resultaat is lastig te interpreteren bij afwezigheid van enig bekend mechanisme of enige reproduceerbare experimenten.’2 Het overschot betrof 20 kinderen uit een totaal van meer dan 3200 leukemiepatiëntjes, de verwachte aantallen in honderd miljoen persoonsjaren of 30 jaar Nederlandse kinderbevolking. De incidentie van leukemie is ongeveer 30 per miljoen, de prevalentie bij > 0,4 microTesla was 0,8%. Het attributieve absolute risico is dan minder dan één geval van leukemie in de Nederlandse kinderbevolking gedurende 2 jaar. Patiënt-controleonderzoek is retrospectief en riskant: het is verleidelijk om post hoc de blootstellingscategorieën opportunistisch aan te passen aan het gewenste resultaat. De oorzaak van leukemie is onbekend, maar de ziekte clustert door blootstelling aan een tot nu toe onbekende kinderziekte.3
Bij het voorbeeld van het acusticusneurinoom (incidentie 12 per miljoen) speelt hetzelfde probleem: ook dit is een zeldzame aandoening met onduidelijke relaties, ‘opgedregd’ in retrospectief patiënt-controleonderzoek uit onderliggende gigantische bevolkingen. De Gezondheidsraad vindt de voorgelegde studies niet overtuigend.4
De omschrijving ‘breuken in DNA in in-vitro-onderzoek’ klinkt bedreigend, maar niemand weet wat dat betekent en óf het iets betekent. De Gezondheidsraad vindt de aanwijzingen dat die schade ook bestaat overigens zwak.4 De relaties met het eeg zijn nieuw. Eén van de hoofdonderzoekers, ook geciteerd door Reijnders, schrijft hierover: ‘De effecten van elektromagnetische straling op de hersenoscillatorische respons zijn subtiel, variabel en moeilijk te repliceren om onbekende redenen.’5 Dat laatste is fout: het is wat je kan verwachten na multipele metingen bij kleine aantallen proefpersonen zonder enige a-priorihypothese over wat je wilt vinden. Vandaag vind je dit, morgen dat en overmorgen weer wat anders, maar nooit hetzelfde.
De Oostenrijkse studie toont waar onderzoek met multipele metingen zonder a-priorihypothese toe kan leiden.6 De blootstelling was minder dan 10 maal beneden de norm, ook in de blootgestelde groepen. Hutter et al. vonden toch significante afwijkingen. Evaluatie van de validiteit van epidemiologische bevindingen begint bij het zorgvuldig beoordelen van de rechte tellingen. Leven in Oostenrijk blijkt dan een ernstig milieurisico op te leveren: 61-79% klaagde over hoofdpijn, 60-76% klaagde over moeite om zich te concentreren en 40-64% had last van koude of warme voeten. Dit waren de significante bevindingen en de andere resultaten waren navenant: 8 op de 10 Oostenrijkers zouden zeurende kneusjes zijn, ongeacht de blootstelling. Een alternatieve verklaring is dat om voldoende hoge aantallen en significante resultaten te verkrijgen ook de laagste scores op een schaal van 0 tot 4 als ‘positief’ werden gescoord. In de statistische analyse werd geen rekening gehouden met multipele uitkomstmaten. Er werd evenmin rekening gehouden met onderlinge afhankelijkheid tussen metingen (wie uitgeput is, is ook moe, sommige mensen scoren nooit ‘nul’ op een dergelijke schaal).
Het enige dat onderwerp hoort te zijn van verder onderzoek is de verontrustende vraag waarom dit artikel in deze vorm werd aanvaard. Reijnders illustreert ten overvloede waartoe decennia gezondheidsonderzoek naar elektromagnetische straling hebben geleid: zwakke signalen bij zeldzame aandoeningen in gemakkelijk vertekend retrospectief onderzoek of bij onbegrepen symptomen uit multipele metingen zonder enige a-priorihypothese. Na correctie voor multipele metingen en intra-individuele afhankelijkheid verdwijnt ieder spoor van significantie: de signalen zijn nooit consistent. Het is normaal dat de wetenschap soms doodlopende steegjes inslaat, maar het is niet normaal dat ze daar eeuwig tegen dezelfde muur blijft springen op kosten van de staat.
International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. General approach to protection against non-ionizing radiation. Health Phys. 2002;82:540-8.
Ahlbom IC, Cardis E, Green A, Linet M, Savitz D, Swerdlow A. Review of the epidemiologic literature on EMF and Health. ICNIRP (International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection) Standing Committee on Epidemiology. Environ Health Perspect. 2001;109 Suppl 6:911-33.
Dickinson HO. The causes of childhood leukaemia. BMJ. 2005;330:1279-80.
Elektromagnetische velden. Jaarbericht 2005. Publicatienr 2005/14. Den Haag: Gezondheidsraad; 2005.
Krause CM, Pesonen M, Björnberg CH, Hämäläinen H. Effects of pulsed and continuous wave 902 MHz mobile phone exposure on brain oscillatory activity during cognitive processing. Bioelectromagnetics. 2007;28:296-308.
Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.
(Geen onderwerp)
Wageningen, mei 2007,
Bonneux doet in zijn artikel (2007:953-6) een aantal uitspraken die om een correctie vragen. Gezondheidseffecten zouden niet wetenschappelijk zijn aangetoond, het voorzorgsprincipe moet maar overboord want praten erover brengt mensen alleen maar op gedachten, fondsen voor wetenschappelijk onderzoek kunnen maar beter aan nuttiger zaken worden besteed.
Zo eenvoudig is dat echter niet. Wetenschappelijke publicaties over effecten van hoogfrequente (zenders) en laagfrequente elektromagnetische velden (EMV) (huishoudapparatuur) geven een heel ander beeld.1 2 De Stichting Elektrohypersensitiviteit (EHS) heeft juist grote zorgen over effecten van de oprukkende digitalisering (www.stichtingehs.nl en www.electroallergie.org). Deze stichting fungeert als kennisplatform, trekt zich het lot van ‘elektrogevoelige’ personen aan en vergaart gegevens waarmee zij hun gezondheidsprobleem en EMV kunnen beheersen. Er is nog weinig literatuur over (www.stichtingehs.nl/images/stories/EHS/nvs_ehs_nieuws_3-2006.pdf).3
De door elektrogevoelige mensen meest geuite ‘vage gezondheidsklachten’ zijn: chronische vermoeidheid, slaap-, concentratie- en geheugenproblemen, hoofdpijn, tinnitus, huidproblemen, spier- en gewrichtspijnen (www.electroallergie.org/downloads/Nieuwsbrieven/Bijlage%20Nieuws…).4 Deze klachten zijn uiteraard niet specifiek voor elektrogevoeligen; ze zijn uitingen van stressreacties ten gevolge van blootstelling aan EMV, geuren, uv-licht, voorgaande ziekten of mentale stresservaringen et cetera. Voor zover mensen typisch elektrogevoelig zijn, helpt het de voor hen schadelijke EMV te identificeren op grond van frequentie, golfvorm, duur en sterkte en dat veld weg te nemen. De stichting specialiseert zich in het verzamelen van kennis, methoden en ervaring om dat te bereiken, zoals dat al in Zweden het geval is.2
Doordat er een latentietijd van uren zit tussen EMV-blootstelling en ervaren klachten wordt de betekenis van EMV meestal over het hoofd gezien. De arts komt de genoemde klachten vaak tegen, maar is meestal niet bekend met de invloed van EMV die de stresssituaties bij een patiënt teweeg brengen. Hulp aan die patiënt vergt EMV-veldmanagement en sociale bijstand bij de mensen thuis of op de werkplek. Daar is de arts niet voor opgeleid en hij of zij heeft daar ook geen tijd voor. De klachten zijn nauwelijks behandelbaar.
Bonneux erkent het verband tussen EMV en klachten niet. Hij baseert zijn standpunt op onderzoek naar de mogelijkheid van mensen om hoogfrequente gsm/UMTS-achtige velden in dubbelblinde experimenten waar te nemen.5 In die proeven gaven vrijwilligers geen blijk van hun vermogen tot velddetectie. Bonneux zegt: zie je wel! Wij zeggen: die proeven zijn niet goed uitgevoerd doordat men toen niet wist dat de mens geen groepsreacties, maar een strikt individuele reactie vertoont. Daar was geen rekening mee gehouden; sterk reagerende mensen werden zelfs uit de groep gebannen.
Daarom, bij toekomstige proeven zouden wij de volgende opzet adviseren: menselijke reactie testen op zowel hoog- als laagfrequente EMV; een grondige selectie van ‘gevoelige’ en ‘ongevoelige’ proefpersonen: ook de zeer gevoeligen moeten deelnemen; er moet gelegenheid zijn individuele reacties te noteren; duur van blootstelling en evaluatieperiode dienen verlengd te worden. Kortom, rekening houdend met huidige inzichten moeten mensen op relevante wijze worden getest.
Een enquête onder nu 235 personen heeft ons geleerd de volgende ‘rode draad’ te onderscheiden: sommige mensen (mogelijk 1,5% van de bevolking) hebben last van EMV met specifieke fysische eigenschappen en vertonen uren later persoonsgebonden stressreacties.4 Met andere woorden iedere elektrogevoelige herkent zijn eigen specifieke elektrosmogbronnen en vertoont zijn eigen specifieke elektrostresssymptomen. Er bestaat niet iets als een groepsgemiddelde.
Maar de hamvraag blijft natuurlijk: hoe het mechanisme eruitziet waarmee de zwakke EMV kunnen worden waargenomen? Het moeten zeker de ‘non-thermische’ effecten van velden betreffen, gezien de lage blootstellingdoses in huiselijke situaties. Het is daarom goed dat de wetenschapsorganisatie ZonMw besloten heeft een budget van 16,6 miljoen euro beschikbaar te stellen voor onderzoek aan schadelijke gezondheidseffecten van EMV (www.zonmw.nl/nl/programma-s/alle-programma-s/elektromagnetische-velden-…). Hopelijk worden daarbij fundamentele processen geïdentificeerd die de waarnemingen helpen verklaren. Zeer binnenkort zijn de eerste projecttoekenningen te verwachten.
Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.
Johansson O. Electrohypersensitivity: state-of-the-art of a functional impairment. Electromagn Biol Med. 2006;25:245-58.
Schooneveld H, Arends-Zimmermann G. Elektromagnetische velden en elektrohypersensitiviteit. NVS Nieuws. 2006;3:27-31.
Schooneveld H, Kuiper J. Elektrohypersensitiviteit (EHS) in Nederland. Onderzoek naar de variaties in oorzaken, gezondheidsproblemen en remedies. Enquête tijdvlak januari 2003 tot maart 2006. Werkgroep Elektrische Overgevoeligheid (WEO). Nieuwsbrief 15. 2006;4(Suppl 2):1-19.
Zwamborn APM, Vossen SHJA, Leersum BJAM van, Ouwens MA, Mäkel WN. Effects of global communication system radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without subjective complaints. TNO-report. FEL-03-C148. Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium; 2003.
(Geen onderwerp)
Den Haag, mei 2007,
Een platform dat informatie verzamelt over de effecten van elektromagnetische velden op de mens stelt momenteel 10.792 wetenschappelijke publicaties ter beschikking (www.emf-portal.de/; benaderd 30 mei 2007). Na een tweedaagse workshop over elektrohypersensitiviteit (www.who.int/peh-emf/meetings/hypersensitivity_prague2004/en/index.html) publiceerde de Wereldgezondheidsorganisatie factsheet 296 in december 2005 (www.who.int/mediacentre/factsheets/fs296/en/index.html). De conclusie luidt: ‘Elektrohypersensitiviteit (EHS) wordt gekenmerkt door een veelheid van niet specifieke symptomen die verschillen van individu tot individu. [...] Er zijn geen diagnostische criteria voor EHS en er is geen wetenschappelijke basis die de symptomen verbindt met blootstelling aan elektromagnetische velden. EHS is geen medische diagnose, en evenmin is het zeker dat het over één en dezelfde aandoening gaat. [...] Behandeling moet zich concentreren op de symptomen en het klinisch beeld en niet op de door de persoon aangegeven noodzaak om elektromagnetische veldstraling te elimineren of te verminderen in de werkplaats of thuis.’ Er is veel onderzoek en er is een brede consensus hoe lijders aan EHS of het verwante ‘multiple chemical sensitivities’ moeten worden behandeld. Niemand twijfelt aan de ernst van hun klachten, maar evenmin neemt iemand de door de patiënten veronderstelde oorzaak ernstig.
Johansson heeft zijn bevindingen mogen presenteren op die tweedaagse workshop. Vermoedelijk is het vooral aan hem en aan zijn collega Hallberg toe te schrijven dat in de Scandinavische landen de lijders aan EHS vooral huidsymptomen krijgen na blootstelling aan videoschermen.1 Zowel de incidentie als de aard van de symptomen van EHS is namelijk sterk lokaal bepaald (zie dezelfde factsheet, www.who.int/mediacentre/factsheets/fs296/en/index.html). Zijn overzichtsartikel (in een niet in PubMed opgenomen tijdschrift) vermeldt ook de door hem ontdekte verbanden tussen elektromagnetische veldstraling en huidkanker, melanoom, borstkanker, longkanker, de toename van sterfte aan de ziekte van Alzheimer en ‘de algehele verslechtering van de gezondheid op het Zweedse platteland’.1 Het artikel van Hutter,2 waarin 70% van de Oostenrijkers klaagde over concentratiestoornissen en hoofdpijn en 50% over koude voeten, heb ik in mijn reactie op de ingezonden brief van Reijnders besproken.
In de jaren tachtig van de 18e eeuw stelde de Académie des Sciences een onderzoekscommissie samen om ‘dierlijk magnetisme’ te onderzoeken, bestaande uit topgeleerden uit die tijd, onder wie Lavoisier en Benjamin Franklin. De commissie concludeerde ‘met beslissende experimenten’ dat ‘verbeelding zonder magnetisme leidt tot convulsies en magnetisme zonder verbeelding leidt tot niets.’ (geciteerd door Van der Does).3 Het TNO-onderzoek liet onder meer zien dat mensen die blootstonden aan placebo meer en ernstiger symptomen vertoonden dan tijdens de inleidende training.4 Door als Lavoisier en Franklin in te spelen op verbeelding en groepsgedrag zou het vermoedelijk niet moeilijk zijn om Schoonevelds selectie van zeer gevoelige onderzoekspersonen doodziek te maken. Een probleem is dat de ethische commissies het hier moeilijk mee zouden kunnen krijgen.
De patiëntenverenigingen schuiven eeuwen kennis over de aard van elektromagnetische straling en de kracht van verbeelding samen met tienduizend publicaties opzij op grond van persoonlijke ervaringen of selectieve waarnemingen. De kans is groot dat zij, overigens met de beste bedoelingen, daardoor eerder veel meer mensen ziek dan gezond zullen maken.
Johansson O. Electrohypersensitivity: state-of-the-art of a functional impairment. Electromagn Biol Med. 2006;25:245-58.
Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.
Does AJW van der. Has everyone won and must all have prizes [inaugurele rede]? Leiden: Universiteit Leiden; 2005.
Zwamborn APM, Vossen SHJA, Leersum BJAM van, Ouwens MA, Mäkel WN. Effects of global communication system radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without subjective complaints. TNO-report. FEL-03-C148. Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium; 2003.