Zie ook het artikel op bl. 813.
Dat een mannelijk type vetverdeling, hypertensie, atherosclerose en diabetes samenhangen, werd ruim 60 jaar geleden al geschreven.1 De belangrijkste oorzaak van deze samenhang zou een overmatige productie van bijnierschorshormonen zijn. Het inzicht dat diabetes en hart- en vaatziekten deels gemeenschappelijke voorlopers hebben, zoals abdominale vetzucht, insulineresistentie en dyslipidemie, is ruim 20 jaar geleden verder ontwikkeld.2 De Wereldgezondheidsorganisatie heeft op basis van de samenhang van deze risicofactoren met een ongezonde leefstijl (overmatig en ongezond eten, lichamelijke inactiviteit en roken) een integraal beleid geformuleerd om chronische, niet-overdraagbare aandoeningen terug te dringen.3
Er is een aantal redenen om een clustering van symptomen een syndroom te noemen. Eén daarvan is dat zo een betere voorspelling kan worden gegeven van de prognose bij een individu dan aan de hand van de afzonderlijke symptomen. Een tweede reden is dat het syndroom inzicht geeft in de…
Het metabool syndroom
Oostzaan, april 2007,
Het metabool syndroom waarover collega’s Seidell (2007:812) en Stehouwer (2007:813) schrijven bestaat en er is een zeer voor de hand liggend causaal verband tussen de onderliggende symptomen dat helderheid verschaft in de pathofysiologie, namelijk gebrek aan fysieke inspanning.
Tot ongeveer 50 jaar geleden waren de mensen gewend om dagelijks fysieke inspanning te verrichten. Werken en zich verplaatsen gingen bijna altijd gepaard met behoorlijke fysieke arbeid. De mens heeft gedurende duizenden en duizenden jaren zijn lichaam heel intensief moeten gebruiken om te kunnen overleven. Het lichaam is daar dus in een vele millennia durende evolutie helemaal op afgesteld.
En plotseling zijn wij gestopt met het intensief gebruiken van ons lichaam. Wij zijn in de auto, op het werk en voor de tv gaan zitten en dus zitten wij nu met een syndroom.
Het ligt zeer voor de hand dat deze gedragsverandering de belangrijkste oorzaak is van de stijging van hart- en vaatziekten en de toename van diabetes mellitus type 2 en overgewicht in de afgelopen decennia. Er zullen ongetwijfeld bijkomende factoren, zoals rook- en eetgedrag, een rol gespeeld hebben, maar deze zijn ondergeschikt aan de inspanningsarmoede. Als men geen fysieke inspanning verricht, dan verleren de spiercellen het om glucose op te nemen, dan degenereert het hart-vaatstelsel, dan worden de bloedvaten niet doorgespoeld en slibt de boel dicht.
Bovenstaande beweringen zijn niet evidence-based. En vanzelfsprekend is er niet een grote farmaceutische multinational bereid om een grootschalig onderzoek naar de effecten van fysieke inspanning te doen. De uitkomst zou de geneesmiddelenomzet wel eens ernstig kunnen schaden. Maar gelet op de evolutionaire logica pleit ik ervoor om de stelling dat het metabool syndroom bestaat – met als onderliggende oorzaak gebrek aan fysieke inspanning – in stand te houden, totdat het tegendeel bewezen is.
Het metabool syndroom
Amsterdam, april 2007,
Collega Van der Heijden betoogt dat een gebrek aan fysieke inspanning de oorzaak is van het metabool syndroom. Het lijdt geen twijfel dat een ongezond leefpatroon (gebrek aan lichaamsbeweging, overmatig en ongezond eten, overmatig alcoholgebruik en rookgewoonten) een belangrijke oorzaak is van een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en type 2-diabetes. Een gebrek aan lichaamsbeweging draagt daarnaast bij aan heel veel andere gezondheidsrisico’s, zoals een verlaagde botdichtheid (osteoporose), depressies, verschillende vormen van kanker, aandoeningen van het bewegingsapparaat, en respiratoire aandoeningen (bijvoorbeeld slaapapneu). Waarom een selecte groep van risicofactoren (bloeddruk, bloedlipiden, buikomvang en glucosespiegel) ten grondslag zou moeten liggen aan de definitie van metabool syndroom, lijkt op basis van de talrijke andere gezondheidsconsequenties van bewegingsarmoede willekeurig en niet onderbouwd.
Het metabool syndroom
Maastricht, april 2007,
Ik ben het met collega Van der Heijden eens dat gebrek aan fysieke inspanning waarschijnlijk een belangrijke etiologische factor is bij het metabool syndroom. Deze hypothese wordt dan ook door verschillende groepen onderzocht.
Het metabool syndroom
Maastricht, april 2007,
Gaat het hier om een medische discussie? Of een taalkundige?
Collega Stehouwer (2007:813) is helder: het metabool syndroom bestaat. Het bestaat, omdat bepaalde risicofactoren voor hart- en vaatziekten vaker dan op grond van toeval samen voorkomen. Hij hanteert het principe van de voldoende voorwaarde: als A (dit is het cluster van ricicofactoren, te weten glucose-intolerantie, hypertensie, overgewicht, dyslipidemie en insulineresistentie) dan B (dit is het metabool syndroom). Het is overigens niet duidelijk of dit cluster van risicofactoren limitatief is. Kan men bijvoorbeeld een verhoogde homocysteïneconcentratie er ook toe rekenen? Deze risicofactor voor hart- en vaatziekten komt immers ook vaker voor bij mensen met andere risicofactoren.
Collega Seidell (2007:812) hanteert het principe van noodzakelijke voorwaarden: als niet C (dit is bijvoorbeeld een adequate pathofysiologische verklaring) dan niet B (dit is het syndroom). Dit zijn noodzakelijke voorwaarden die alle door Stehouwer terzijde worden geschoven als irrelevant en dat is logisch als men van het systeem van voldoende voorwaarde uitgaat. Dan doen verdere voorwaarden niet meer ter zake.
Van Dale stelt: een syndroom is ‘een complex van ziekteverschijnselen waarvan de oorzaak onbekend is (of was)’. (Er is blijkbaar ruimte voor voortschrijdend inzicht.) Bij het metabool syndroom gaat het – aldus beide experts – niet over ziekteverschijnselen, maar over risicofactoren. Stehouwer denkt dat er een clustering van risicofactoren is, waarvan de deeloorzaken nog moeten worden ontrafeld. Hij vindt wel dat de neiging het metabool syndroom te verheffen tot een ziekte met kracht onderdrukt moet worden. Hij neemt – als voorstander van het begrip ‘metabool syndroom’ – daarmee ogenschijnlijk afstand van de door Van Dale gebruikte definitie dat het bij een syndroom om ziekteverschijnselen moet gaan. Seidell lijkt zich meer te houden aan de definitie van Van Dale, door te stellen dat met het feit dat er geen clustering van symptomen bij patiënten is, niet is voldaan aan het begrip ‘syndroom’.
Het is denkbaar dat met het door Stehouwer bepleite onderzoek naar een (veronderstelde?) gemeenschappelijke oorzaak van de risicofactoren het fenotype uiteindelijk blijkt te berusten op een pathofysiologisch substraat (dit is ziekte of genotype). Uiteindelijk zorgt het voortschrijdend inzicht er dan alsnog voor dat er sprake blijkt te zijn van een syndroom in de betekenis gehanteerd door Van Dale. (Het lijkt mij als niet-kenner ook mogelijk dat de betreffende patiënten gewoon meer calorieën nuttigen dan zij verbranden en dan wordt het nooit een syndroom, maar is er sprake van een slechte gewoonte.)
Het komt op mij over dat de gevoerde discussie niet zozeer van medisch-wetenschappelijke aard is, maar over een taalkundige verwarring gaat.
Misschien een uitdaging voor de redactie van het Tijdschrift om een nieuwe, scherpere definitie van ‘syndroom’ voor te stellen, of volstaat die van Van Dale nog steeds? Want voor een goede communicatie in ons medisch domein moet verwarring over taalkundige begrippen vermeden worden.
Ik stel voor om aan het door Van Dale gehanteerde begrip ‘syndroom’ een tweede betekenis toe te voegen: een verzameling van verschijnselen (dit is het fenotype) die een nadelig effect hebben op de gezondheidstoestand (ten aanzien van morbiditeit, mortaliteit en/of kwaliteit van leven) en die niet uitsluitend berust op determinanten – direct of indirect – bepaald door externe factoren.
Het metabool syndroom
Maastricht, april 2007,
Of men iets een syndroom noemt of een ziekte, en wat de criteria daarvoor zijn, is uiteindelijk inderdaad een kwestie van afspraken, zoals collega Bos al aangeeft. Is het chronische-vermoeidheidssyndroom een ziekte? Bij de vraag of een ziekte überhaupt ‘bestaat’ en wat dan de verschijnselen ervan zijn, zijn twee opvattingen aan de orde, namelijk die van het essentialisme (‘ja, ziekten bestaan’) tegenover het nominalisme (‘nee, er zijn alleen mensen met verschijnselen (die wij al dan niet “ziekteverschijnselen” kunnen verkiezen te noemen)’) Wat mij intrigeert, is dat er betrekkelijk veel mensen zijn bij wie zich dat cluster van risicofactoren dat wij het ‘metabool syndroom’ noemen, voordoet. Dat vraagt om verklaringen. Er zijn uiteindelijk ook cardiovasculaire risicofactoren die niet clusteren.