Functionele beeldvorming van de hersenen in het onderzoek naar chronische, onverklaarde pijn

Klinische praktijk
T.J. Snijders
N.F. Ramsey
J. van Gijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:461-5
Abstract
Download PDF

Samenvatting

- Chronische, onverklaarde pijn vormt een groot klinisch en maatschappelijk probleem.

- De klassieke, psychologisch gerichte verklaringen worden de laatste jaren aangevuld met neurobiologische gegevens uit onderzoek met functionele beeldvorming van de hersenen, met name functionele MRI.

- Sensitisatie, overgevoeligheid van het zenuwstelsel voor prikkeling, staat centraal in verschillende theorieën over de pathofysiologie van chronische pijn. Bij meerdere chronische pijnsyndromen biedt fMRI-onderzoek aanwijzingen voor centrale sensitisatie; deze speelt zich vooral af bij de secundaire pijnverwerking, buiten de primaire baansystemen voor sensibiliteit.

- Een nauwkeuriger inzicht in de hersenprocessen bij chronische, onverklaarde pijn biedt aanknopingspunten voor diagnostiek en behandeling.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:461-5

artikel

Onverklaarde lichamelijke klachten vormen een veelvoorkomend probleem binnen alle deelgebieden van de geneeskunde.1 2 Hierbij gaat het vaak om pijn, zowel in de huisartsenpraktijk als bij de specialist.3 Chronische, onverklaarde pijn (COP) is pijn waarvoor geen lichamelijke verklaring, zoals weefsel- of zenuwbeschadiging, aan te wijzen is.4

COP maakt deel uit van het spectrum van onverklaarde lichamelijke klachten, ook wel aangeduid als chronisch-functionele syndromen of somatisatie. In de praktijk worden verschillende syndromen onderscheiden, zoals fibromyalgie, prikkelbaredarmsyndroom of chronischevermoeidheidssyndroom. Deze syndromen onderscheiden zich niet van elkaar door een aangetoonde unieke ontstaanswijze en vertonen veel overeenkomsten.5

De DSM-IV-classificatie vermeldt de somatoforme pijnstoornis: onverklaarde pijnklachten die tot aanzienlijke beperkingen in het dagelijkse leven leiden en die in belangrijke mate beïnvloed worden door psychische factoren.6 Deze definitie is veel bekritiseerd; in de praktijk is het belang van psychische factoren vaak moeilijk te bepalen en deze definitie zou een eenzijdige, psychiatrische visie op de problematiek stimuleren.

Vaststellen van COP

Vanwege het per definitie subjectieve karakter van pijn stellen patiënten met COP de clinicus voor een moeilijke opgave. De behandelaar moet onderscheid maken tussen een tastbare lichamelijke oorzaak of onverklaarde pijn; in dit laatste geval zijn de therapeutische opties beperkt. Vaak wordt een psychologische of psychiatrische origine verondersteld, maar het duiden van klachten als ‘psychisch’ of het voorstellen van psychologische behandeling roept vaak weerstand bij patiënten op.7 Bovendien blijft aan weerskanten vaak twijfel bestaan of een pijnklacht niet op een onontdekte of voor de huidige wetenschap onbekende lichamelijke ziekte is gebaseerd. Een niet-herkende aandoening blijkt echter maar zelden voor te komen.8

Over de oorzaken van COP bestaan uiteenlopende theorieën. Er is toenemende belangstelling voor stoornissen in de pijnverwerking in de hersenen. Dit is mede het gevolg van de opkomst van technieken zoals functionele magnetische-resonantie-‘imaging’ (fMRI), waarmee op non-invasieve wijze de hersenfunctie zichtbaar kan worden gemaakt.

fysiologie van pijnverwerking

Recente technische ontwikkelingen hebben de mogelijkheden om hersenfunctie te meten sterk vergroot. Naast technieken als ‘evoked response potentials’ (ERP), magneto-encefalografie (MEG) en positronemissietomografie (PET) betreft dit fMRI. Bij deze techniek maakt men gebruik van de oxygenatiegraad van bloed, als indirecte maat voor hersenactiviteit.9 Met fMRI is op non-invasieve wijze hersenfunctie te meten met een zeer nauwkeurig lokaliserend vermogen. De laatste 10 jaar neemt deze techniek ook in het pijnonderzoek een grote vlucht (figuur 1).10

Pijndimensies

Op cerebraal niveau kunnen 3 pijndimensies worden onderscheiden.11 De zogenoemde sensorisch-discriminatieve dimensie zorgt voor de directe registratie en lokalisering van de pijn, waardoor snelle, automatische reacties mogelijk zijn. Deze bekendste dimensie gaat vooral gepaard met activaties in de thalamus, het belangrijkste schakelstation van de hersenen, en in de primaire somatosensorische cortex, waar de eerste registratie en lokalisatie van pijn plaatsvinden. De secundaire somatosensorische cortex en de insulaire cortex zijn waarschijnlijk niet alleen bij de sensorisch-discriminatieve dimensie betrokken, maar ook bij de ‘emotioneel-affectieve dimensie’.

In deze tweede dimensie vindt de integratie plaats met andere sensorische stimuli, zoals geluid en geur, en ontstaat een emotionele waardering van de pijnprikkel, via verbindingen met het limbische systeem, dat een belangrijke rol in het ontstaan van emoties speelt. De emotioneel-affectieve dimensie speelt zich af in gebieden met een bekende associatie- en integratiefunctie, zoals de dorsolaterale prefrontale cortex, posterieure pariëtale cortex en de gyrus cinguli anterior. Vooral de laatste heeft een belangrijke regisserende rol bij het verdelen van aandacht voor pijn, onder meer door het beïnvloeden van pijnverwerkingsstations in de hersenstam.12 13

Tenslotte behelst de evaluatieve dimensie de bewuste verwerking van pijn; deze bespreken wij hier niet verder.

sensitisatie

De verklaringen voor het ontstaan van COP zijn talrijk en divers. Lange tijd heeft de nadruk gelegen op de rol van psychologische factoren, zoals stress. Recent winnen de hypothesen over de neurobiologische achtergronden van COP aan populariteit. Belangrijk hierbij is sensitisatie, het ontwikkelen van een versterkte reactie op prikkels door herhaalde stimulatie, met als gevolg verhoogde gevoeligheid voor deze prikkels.

Sensitisatie dient oorspronkelijk als een alarmsignaal in acute, bedreigende situaties, zoals na een trauma. Chronische sensitisatie werkt echter contraproductief en is te vergelijken met een alarmsysteem dat te scherp afgesteld staat en daardoor vaak ‘vals alarm’ afgeeft; een niet-schadelijke prikkel resulteert toch in een pijnsignaal.14 Sensitisatie kan plaatsvinden op het niveau van het ruggenmerg, maar ook op cerebraal niveau.

Vooral overmatige aandacht voor pijnlijke en andere stimuli lijkt hierbij een belangrijke factor; dit wordt gegeneraliseerde hypervigilantie genoemd.15 Bij gezonde mensen is sinds lange tijd bekend dat pijn bij afleiding als minder hevig ervaren wordt dan bij gerichte aandacht voor de pijnprikkel. Aandacht voor pijn en afleiding van pijn gaan dan ook gepaard met veranderde activaties in een aantal hersengebieden.12 16

functionele beeldvorming van de hersenen bij cop

Er is nog weinig onderzoek gedaan met functionele beeldvormende technieken naar COP. In een aantal studies naar fibromyalgie kregen patiënten en gezonde proefpersonen pijnlijke prikkels van gelijke intensiteit toegediend. De patiënten ervoeren hierbij meer pijn, afgemeten aan hogere scores op een visueel-analoge schaal. Daarnaast waren op fMRI-scans die bij fibromyalgiepatiënten verricht waren hersenactivaties te zien die niet bij gezonde proefpersonen voorkwamen, zowel in sensorisch-discriminatieve als in emotioneel-affectieve hersengebieden (figuur 2). Wanneer bij de gezonde proefpersonen vervolgens de stimulussterkte werd opgehoogd tot zij evenveel pijn ervoeren als de patiënten, verdwenen de verschillen in hersenactivatie. Dit wijst op een gefaciliteerde pijnverwerking bij fibromyalgie.17 De hersenen van een COP-patiënt registreren een relatief zwakke pijnprikkel kennelijk als intenser dan de hersenen van een gezonde proefpersoon. Patiënten rapporteren dus niet alleen meer pijn, maar voelen die ook.

Bij deze gefaciliteerde pijnverwerking blijkt een belangrijke rol weggelegd voor catastroferen, het spreken over pijn in catastrofale termen, bijvoorbeeld: ‘Bij beweging krijg ik onverdraaglijke pijnscheuten’.18 Zowel bij gezonde proefpersonen als bij patiënten met fibromyalgie is er een verband tussen de mate van catastroferen, de gevoeligheid voor pijn en de bijbehorende cerebrale pijnverwerking.19 20

COP gaat vaak gepaard met andere onverklaarde gevoelsstoornissen, zoals verminderde of afwezige gevoeligheid voor normale aanraking (hypesthesie of anesthesie) zonder onderliggend zenuwletsel. Uit fMRI-onderzoek bij dergelijke patiënten met verminderd gevoel bleek dat aanraking in die huidgebieden gepaard ging met minder activiteit in verschillende sensorisch-discriminatieve en emotioneel-affectieve pijngebieden dan bij gezonde proefpersonen. In het voorste, rostrale deel van de gyrus cinguli anterior bestond bij deze patiënten juist verhoogde activiteit.21

Bij patiënten met onverklaarde gevoelsstoornissen zonder pijn toonde ‘single-photon’-emissiecomputertomografie(SPECT)-onderzoek aan dat aanraking van het gevoelloze huidgebied tot verminderde activiteit leidde in de thalamus en de basale kernen, gebieden die ook in verbinding staan met het limbische systeem.22 De gepostuleerde verstoringen in hersenactiviteit na huidstimulatie lijken zich dus niet te beperken tot pijnverwerking.

Het prikkelbaredarmsyndroom gaat gepaard met buikpijn. In een paar onderzoeken werd bij patiënten met dit syndroom viscerale pijn opgewekt, waarbij bleek dat dergelijke pijn activaties in thalamus en hippocampus opriep. Dit was niet het geval bij gezonde controlepersonen.23-25 Ook in vergelijking met patiënten met verklaarde darmklachten, zoals colitis ulcerosa, traden bij patiënten met het prikkelbaredarmsyndroom andere activatiepatronen op.26 Zowel pijnlijke als niet-pijnlijke prikkels leidden bij deze patiënten tot een verlaagde activatie in de rechter gyrus cinguli anterior en de insula, 2 regio’s die bij de emotioneel-affectieve pijndimensie betrokken zijn.25

beschouwing

Het denken over COP heeft een nieuwe impuls gekregen door functionele beeldvorming van de hersenen. Een belangrijke eerste bevinding is dat de verwerking van sensorische prikkels in de hersenen bij patiënten met COP afwijkt van normale pijnverwerking. Dit bevestigt dat deze patiënten daadwerkelijk pijn ervaren.17 Vooral activiteit in de emotioneel-affectieve pijngebieden, ofwel de secundaire pijnverwerking, lijkt afwijkend, maar ook de primaire, sensorisch-discriminatieve, pijnverwerkingsgebieden lijken in dit proces betrokken.17 21

Overigens betekent deze aandacht voor gegevens uit fMRI-studies niet dat de rol van persoonlijkheidskenmerken of belangrijke gebeurtenissen in de levensloop wordt uitgevlakt. De wisselwerking tussen pijn, emoties en externe factoren wordt mede beïnvloed door het limbische systeem, een netwerk in de hersenen dat deels de emotioneel-affectieve pijndimensie overlapt en dat onder meer sterk betrokken is bij angst en depressie. Zo is aangetoond dat angst voor pijn gepaard gaat met versterkte cerebrale activatie tijdens de eigenlijke pijnsensatie.27 Deze interactie tussen pijn, emoties en de buitenwereld is niet uniek voor COP; ze vormt de kern van het biopsychosociale model, dat ook op alle andere vormen van chronische pijn toepasbaar is.28

Vaststellen van afwijkingen in de hersenactiviteit biedt dus geen allesomvattende verklaring voor COP. Wel kunnen deze bevindingen dienen als objectiveerbare, neurobiologische afspiegeling van COP. In het wetenschappelijk onderzoek kunnen zulke activiteitsmetingen gekoppeld worden aan gegevens uit andere onderzoeksvormen, zoals neuropsychologie en epidemiologie. Een goed voorbeeld hiervan is onderzoek naar het verband tussen de psychische factor catastroferen, hersenactiviteit en het klinische syndroom fibromyalgie.19 29

toekomstige klinische toepassingen

Functionele beeldvorming bij COP heeft nog geen geaccepteerde klinische toepassingen. Met een toenemend inzicht in de onderliggende hersenprocessen ontstaan echter mogelijkheden voor diagnostiek, voorlichting en behandeling. Een diagnostische test om een verhoogde gevoeligheid voor pijn vast te stellen is nog ver weg, maar zou veel onzekerheid bij patiënten en behandelaars kunnen wegnemen. Ook ontstaan mogelijkheden voor een gefundeerde onderverdeling van COP naar pathogenese. Een goed diagnosticum zou tevens gerichte medicamenteuze behandeling kunnen vergemakkelijken.

Misschien kan de registratie van hersenactivaties op zichzelf als therapeutisch instrument gebruikt worden. In een opzienbarend fMRI-onderzoek kregen COP-patiënten de hoeveelheid pijngebonden activiteit in de gyrus cinguli anterior direct op een beeldscherm te zien. Door deze te leren beïnvloeden, bleken zij de hoeveelheid ervaren pijn actief te kunnen verminderen.30 Directe beïnvloeding van hersenactiviteit met dergelijke terugkoppelingsmethoden opent therapeutische perspectieven die tot voor kort ondenkbaar waren. Ook non-invasieve neuromodulerende technieken zoals transcraniële magnetische stimulatie zouden hierbij gebruikt kunnen worden. Een belangrijke eerste stap voor onderzoek en praktijk is echter al gezet: het benaderen van chronische, onverklaarde pijn als een cerebrale functiestoornis.

Prof.dr.G.F.Koerselman, psychiater, dr.A.J.M.van Wijck, anesthesioloog en epidemioloog, en J.Citroen, assistent-geneeskundige neurologie, gaven commentaar op een eerdere versie van dit manuscript.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: de onderzoekslijn wordt ondersteund door het K.F.Hein Fonds en het Fonds Psychische Gezondheid.

Literatuur
  1. Nimnuan C, Hotopf M, Wessely S. Medically unexplained symptoms: an epidemiological study in seven specialities. J Psychosom Res. 2001;51:361-7.

  2. Mast RC van der. Onverklaarde lichamelijke klachten: een omvangrijk probleem, maar nog weinig zichtbaar in opleiding en richtlijnen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:686-92.

  3. Snijders TJ, Leeuw FE de, Klumpers UMH, Kappelle LJ, Gijn J van. Prevalence and predictors of unexplained neurological symptoms in an academic neurology outpatient clinic – an observational study. J Neurol. 2004;251:66-71.

  4. Gijn J van, Bierman WFW, Zuketto C, Rooijmans HGM. Chronische, onverklaarde pijn: van klacht naar doel. Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:641-4.

  5. Wessely S, Nimnuan C, Sharpe M. Functional somatic syndromes: one or many? Lancet. 1999;354:936-9.

  6. Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-IV. 4th ed. Washington: American Psychiatric Association; 1994.

  7. Stone J, Wojcik W, Durrance D, Carson A, Lewis S, MacKenzie L, et al. What should we say to patients with symptoms unexplained by disease? The ‘number needed to offend’. BMJ. 2002;325:1449-50.

  8. Carson AJ, Best S, Postma K, Stone J, Warlow C, Sharpe M. The outcome of neurology outpatients with medically unexplained symptoms: a prospective cohort study. J Neurol Psychiatry. 2003;74:897-900.

  9. Ramsey NF, Hoogduin H, Jansma JM. Functional MRI experiments: acquisition, analysis and interpretation of data. Eur Neuropsychopharmacol. 2002;12:517-26.

  10. Apkarian AV, Bushnell MC, Treede RD, Zubieta JK. Human brain mechanisms of pain perception and regulation in health and disease. Eur J Pain. 2005;9:463-84.

  11. Price DD. Psychological and neural mechanisms of the affective dimension of pain. Science. 2000;288:1769-72.

  12. Peyron R, García-Larrea L, Grégoire MC, Costes N, Convers P, Lavenne F, et al. Haemodynamic brain responses to acute pain in humans: sensory and attentional networks. Brain. 1999;122(Pt 9):1765-80.

  13. Valet M, Sprenger T, Boecker H, Willoch F, Rummeny E, Conrad B, et al. Distraction modulates connectivity of the cingulo-frontal cortex and the midbrain during pain – an fMRI analysis. Pain. 2004;109:399-408.

  14. Wilgen CP van, Keizer D. Het sensitisatiemodel: een methode om een patiënt uit te leggen wat chronische pijn is. Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:2535-8.

  15. Pennebaker JW. The psychology of physical symptoms. New York: Springer; 1982.

  16. Tracey I, Ploghaus A, Gati JS, Clare S, Smith S, Menon RS, et al. Imaging attentional modulation of pain in the periaqueductal gray in humans. J Neurosci. 2002;22:2748-52.

  17. Gracely RH, Petzke F, Wolf JM, Clauw DJ. Functional magnetic resonance imaging evidence of augmented pain processing in fibromyalgia. Arthritis Rheum. 2002;46:1333-43.

  18. Goubert L, Crombez G, Damme S van. The role of neuroticism, pain catastrophizing and pain-related fear in vigilance to pain: a structural equations approach. Pain. 2004;107:234-41.

  19. Gracely RH, Geisser ME, Giesecke T, Grant MA, Petzke F, Williams DA, et al. Pain catastrophizing and neural responses to pain among persons with fibromyalgia. Brain. 2004;127(Pt 4):835-43.

  20. Seminowicz DA, Davis KD. Cortical responses to pain in healthy individuals depends on pain catastrophizing. Pain. 2006;120:297-306.

  21. Mailis-Gagnon A, Giannoylis I, Downar J, Kwan CL, Mikulis DJ, Crawley AP, et al. Altered central somatosensory processing in chronic pain patients with ‘hysterical’ anesthesia. Neurology. 2003;60:1501-7.

  22. Vuilleumier P, Chicherio C, Assal F, Schwartz S, Slosman D, Landis T. Functional neuroanatomical correlates of hysterical sensorimotor loss. Brain. 2001;124(Pt 6):1077-90.

  23. Bernstein CN, Frankenstein UN, Rawsthorne P, Pitz M, Summers R, McIntyre MC. Cortical mapping of visceral pain in patients with GI disorders using functional magnetic resonance imaging. Am J Gastroenterol. 2002;97:319-27.

  24. Bonaz B, Baciu M, Papillon E, Bost R, Gueddah N, le Bas JF, et al. Central processing of rectal pain in patients with irritable bowel syndrome: an fMRI study. Am J Gastroenterol. 2002;97:654-61.

  25. Kwan CL, Diamant NE, Pope G, Mikula K, Mikulis DJ, Davis KD. Abnormal forebrain activity in functional bowel disorder patients with chronic pain. Neurology. 2005;65:1268-77.

  26. Mayer EA, Berman S, Suyenobu B, Labus J, Mandelkern MA, Naliboff BD, et al. Differences in brain responses to visceral pain between patients with irritable bowel syndrome and ulcerative colitis. Pain. 2005;115:398-409.

  27. Ploghaus A, Narain C, Beckmann CF, Clare S, Bantick S, Wise R, et al. Exacerbation of pain by anxiety is associated with activity in a hippocampal network. J Neurosci. 2001;21:9896-903.

  28. Campbell LC, Clauw DJ, Keefe FJ. Persistent pain and depression: a biopsychosocial perspective. Biol Psychiatry. 2003;54:399-409.

  29. Crombez G, Eccleston C, Broeck A van den, Goubert L, Houdenhove B van. Hypervigilance to pain in fibromyalgia: the mediating role of pain intensity and catastrophic thinking about pain. Clin J Pain. 2004;20:98-102.

  30. DeCharms RC, Maeda F, Glover GH, Ludlow D, Pauly JM, Soneji D, et al. Control over brain activation and pain learned by using real-time functional MRI. Proc Natl Acad Sci USA. 2005;102:18626-31.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Rudolf Magnus Institute of Neuroscience, divisie Hersenen, huispostnummer C03.236, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Afd. Neurologie: hr.T.J.Snijders, assistent-geneeskundige in opleiding tot klinisch onderzoeker; hr.prof.dr.J.van Gijn, neuroloog.

Contact Afd. Psychiatrie, onderafd. Functional Neuroimaging: hr.dr.N.F.Ramsey, neuropsycholoog (t.j.snijders@umcutrecht.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, februari 2007,

Van de laatste zin uit het interessante artikel van Snijders et al. (2007:461-5) werd ik als neuroloog een beetje ongerust. Zouden huisartsen, internisten en reumatologen al meteen beginnen om hun patiënten met prikkelbaredarmsyndroom of fibromyalgie naar de neuroloog te verwijzen, net als hun patiënten met epilepsie of TIA’s? Want zij hadden het natuurlijk ook gelezen: ‘Een belangrijke eerste stap voor onderzoek en praktijk is echter al gezet: het benaderen van chronische, onverklaarde pijn als een cerebrale functiestoornis’. Ik hoop dat onze collega’s het nog even zullen aanzien.

Wat ooit met termen als ‘geest’ of ‘psyche’ werd aangeduid, wordt steeds vaker ‘hersenen’ genoemd. Dat patiënten ‘daadwerkelijk pijn ervaren’ is nu zichtbaar aan de plekken die aangloeien op functionele hersenscans. Wat onbegrepen was, blijkt gewoon een cerebrale functiestoornis te zijn. Het begrip ‘psyche’ valt echter niet samen met het begrip ‘hersenen’. Psychische eigenschappen zijn eigenschappen van ménsen, niet van hersenen. Voor de meeste psychische eigenschappen is één mens trouwens niet eens genoeg, omdat er interacties met andere mensen voor nodig zijn. Mensen leven in gemeenschappen met ingewikkelde spelregels en een cultuur. De psyche heeft wel een sterke biologische basis, met de hersenen als belangrijkste orgaan. Er zijn dus sterke correlaties tussen psychische eigenschappen en hersenprocessen, zoals wij al jaren weten. Het is opwindend dat die correlaties nu ook op deze manier ‘in vivo’ zichtbaar gemaakt kunnen worden. Maar om méér dan correlaties gaat het niet.1 2 ‘Daadwerkelijke pijn’ is een psychisch fenomeen, niet een aangloeiende gyrus op een scan.

Het belang van persoonlijkheidskenmerken en belangrijke gebeurtenissen in de levensloop moet volgens de auteurs niet worden uitgevlakt. Echter, in de volgende zin worden levensgebeurtenissen al omgezet in ‘het limbische systeem’, dat immers over de emoties gaat. Deze neiging om alledaagse en psychologische begrippen te vervangen door neurowetenschappelijke begrippen en theorieën wordt door de neurofysioloog Bennett en de filosoof Hacker cryptocartesianisme genoemd.2 Descartes beschouwde de geest als een ‘interface’ tussen mens en wereld, een functie die door de hedendaagse neurofysiologen aan de hersenen wordt toegekend. Percepties, gedachten en emoties spelen zich in de hersenen af, in plaats van in het leven van mensen. Hadden mensen vroeger soms klachten die verklaard moesten worden vanuit hun karakter, biografie, levensomstandigheden of verkeerd aangeleerd gedrag, nu hebben zij een gestoorde hersenfunctie. De hersenen zijn een orgaan geworden waarvan je last kan hebben, zoals van je lever of je schildklier.

De kleurenplaatjes die het beeldvormend onderzoek oplevert, vereisen een genuanceerde interpretatie.3 Bij het benoemen van een chronisch onverklaard pijnsyndroom als een ‘cerebrale functiestoornis’ ontbreekt die nuance. Intussen gaan de plaatjes hun eigen leven leiden. ‘Heb je het ook gezien? Chronische pijn is een hersenziekte.’

A. Hijdra
Literatuur
  1. Uttal WR. The new phrenology. The limits of localizing cognitive processes in the brain. Cambridge: MIT Press; 2001.

  2. Bennett MR, Hacker PMS. Philosophical foundations of neuroscience. Boston: Blackwell Publishing; 2003.

  3. Kosslyn SM. If neuroimaging is the answer, what is the question? Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci. 1999;354:1283-94.

Utrecht, maart 2007,

Collega Hijdra bespreekt in zijn brief de relatie tussen hersenfunctie, psyche (pijnervaring) en (pijn)gedrag. Hij voert aan dat de psyche meer behelst dan het functioneren van de hersenen. Wij zullen de laatsten zijn om te beweren dat het aantonen van hersenactiviteit ten tijde van een bepaalde gewaarwording hetzelfde is als die gewaarwording zelf. Met onze aandacht voor hersenactiviteit bij chronische, onverklaarde pijn bepleiten wij niet dat factoren zoals angst, depressie en sociale interactie verwaarloosd mogen worden; het effect van cognitieve gedragstherapie ondersteunt het nut van aandacht voor deze factoren. Wel is het aannemelijk dat afwijkende sociale interacties en gedragingen bij patiënten gepaard gaan met afwijkende hersenprocessen, simpelweg omdat zonder hersenactiviteit geen gedrag of interactie mogelijk is; ‘Ohne Phosphor kein Gedanke’, zoals Moleschott al zei.1

De scans van activiteit in bepaalde hersengebieden zijn op zichzelf genomen inderdaad niet meer dan een afspiegeling van gevoelens en gedrag. Hijdra wijst op het gevaar dat deze plaatjes ‘een eigen leven gaan leiden’. Recent onderzoek naar het chronischevermoeidheidssyndroom is in dit verband illustratief. In dit onderzoek kwam een correlatie tussen hersenvolume en -functie enerzijds, en klinische klachten anderszijds naar voren.2 3 Dit leidde inderdaad tot berichten in de media dat nu ‘bewezen’ was dat het een ‘echte lichamelijke ziekte’ betrof. Vervolgonderzoek van dezelfde groep toonde hierna aan dat met cognitieve gedragstherapie zowel een verbetering van de klachten als een gedeeltelijke normalisering van het hersenvolume optrad (F.P.de Lange, schriftelijke mededeling, 2006). Met andere woorden: er is een sterk verband tussen klinische verschijnselen, psychosociale factoren en cerebrale representatie en het gaat daarbij niet om éénrichtingsverkeer. Het onderzoeken van de cerebrale functie moet in een (psychosociale) context gezien worden en gepaard gaan met zorgvuldige voorlichting aan het grote publiek.

Deze gedachtegang geldt ook voor onverklaarde pijn. In de klinische praktijk van pijnbehandeling is het onderscheid tussen een pijnlijke stimulus, de pijnsensatie, de pijnbeleving en het pijngedrag van essentieel belang.4 Als artsen leren wij vooral veel over bestrijding van pijnlijke stimuli bij wonden en ontstekingen. In de spreekkamer worden wij echter geconfronteerd met de pijnbeleving (de klachten en de wijze van presentatie hiervan) en het pijngedrag (artsenbezoek, werkverzuim, ondersteuning door familie en vrienden) van patiënten. Bij medisch onverklaarde pijn kan de arts geen pijnlijke stimulus aanwijzen, en analgetica blijken vaak onvoldoende te helpen. Vervolgens maakt de arts een grote en voor de patiënt meestal niet te volgen ommezwaai naar psychosociale aspecten, zoals de invloed van stress, omgeving en persoonlijkheidsstructuur. De recente ontdekkingen over de abnormale hersenactiviteit bij chronische, onverklaarde pijn bieden een nieuwe blik op de pijnsensatie van patiënten. De kennis hierover zal alleen maar groeien door de rol van specifieke hersenstructuren verder te bestuderen. Daarmee is de puzzel echter nog lang niet compleet. Wel krijgt de veel gepropageerde biopsychosociale verklaring van chronische pijn een bredere onderbouwing, vooral wat de biologische kant betreft.

Voor de kliniek propageren wij dus geen eenzijdige ‘cerebrale’ invalshoek, maar wij pleiten ook tegen een te beperkte psychosociale benadering (‘problemen’). De begeleiding en de behandeling van deze patiënten zijn daarom waarschijnlijk in goede handen bij generalisten zoals de huisarts, met een rol voor multidisciplinaire behandeling – waarin soms ook een neuroloog van nut kan zijn – voor de ernstigst aangedane patiënten. Met ons artikel hopen wij al deze behandelaars een bredere blik op chronische, onverklaarde pijn te bieden, met veelbelovende perspectieven voor de lange termijn.

T.J. Snijders
N.F. Ramsey
J. van Gijn
Literatuur
  1. Moleschott J. Der Kreislauf des Lebens. Mainz: Zabern; 1852.

  2. Lange FP de, Kalkman JS, Bleijenberg G, Hagoort P, Werf SP van der, Meer JW van der, et al. Neural correlates of the chronic fatigue syndrome – an fMRI study. Brain. 2004;127(Pt 9):1948-57.

  3. Lange FP de, Kalkman JS, Bleijenberg G, Hagoort P, Meer JW van der, Toni I. Gray matter volume reduction in the chronic fatigue syndrome. Neuroimage. 2005;26:777-81.

  4. Loeser JD, Black RG. A taxonomy of pain. Pain. 1975;1:81-4.

Hengelo, april 2007,

Het caput selectum van Snijders et al. bevordert dat chronisch onverklaarde pijn (COP) als ‘echt’ gezien kan worden. De auteurs brengen naar voren dat de aandacht, als cognitieve functie, een prominente rol speelt bij het ontstaan van COP. Door de overmatige aandacht van de patiënt voor eigen lichaamssignalen ontstaat een overgevoeligheid van het systeem, waardoor een niet-schadelijke prikkel toch als pijn waargenomen wordt. Omgekeerd neemt de pijn door het afleiden van de aandacht af. De auteurs vermelden tevens dat de emotioneel-affectieve dimensie van pijn, ook genoemd de tweede pijndimensie, actief is in het limbische systeem. Gaarne wil ik twee opmerkingen maken.

Een alternatieve verklaring voor de verhoogde gevoeligheid van het systeem kan liggen in een storende emotieactiviteit. Uit klinische ervaring weten wij dat angst de bestaande pijn kan verergeren. Vele onderzoeksgegevens wijzen op de betrokkenheid van het limbische systeem bij angst, woede en depressie. Deze aanname waarin een storende emotie als belangrijke factor in het ontstaan van COP beschreven werd, werd uiteengezet door ondergetekende en collega Baart in een artikel over de ‘limbische verklaring’.1

Snijders et al. vermelden dat de gebieden met een associatie- en integratiefunctie, zoals de dorsolaterale prefrontale cortex, de posterieure pariëtale cortex en de gyrus cinguli anterior, betrokken zijn bij zowel de regulatie van de aandacht als van de emotie. Voor zover uit de literatuur bekend is, reguleren deze gebieden primair de aandacht en niet de emotie. De emotioneel-affectieve dimensie zou primair gereguleerd worden in het limbische systeem, zoals het achterste en het subgenuale deel van de gyrus cinguli anterior en het voorste deel van de insula.2

M.M. Klaver
Literatuur
  1. Klaver MM, Baart JC. Het limbisch systeem, een mogelijke verklaring voor onbegrepen lichamelijke klachten. Huisarts Wet. 2003;46:611-3.

  2. Mesulam MM. Principles of behavioral and cognitive neurology. 2nd ed. Oxford: Oxford University Press; 2000.

Utrecht, april 2007,

De door collega Klaver beschreven ‘limbische verklaring’ van chronische, onverklaarde pijn (COP) vormt onzes inziens geen alternatief voor de door ons geschetste ‘aandachtshypothese’; eerder vormt deze een aanvulling. Zoals wij in ons artikel vermelden, lijken de versterkte pijnverwerking en de afwijkingen in aandachtsafhankelijke pijnverwerking bij COP niet op zichzelf te staan. Dit is te demonstreren aan de hand van het voorbeeld van angst als factor in pijnverwerking: in een onderzoek waarin versterkte pijnsensatie bij angst wordt aangetoond, ziet men betrokkenheid van onder meer de cortex cinguli en de insulaire cortex.1 Deze hersengebieden zijn tevens betrokken bij de emotioneel-affectieve pijndimensie. Omdat de hersengebieden van de emotioneel-affectieve pijndimensie in verschillende neurale netwerken functioneren (waaronder het netwerk voor aandachtsprocessen), zijn op basis van de functionele neuro-anatomie verbanden te leggen met talrijke andere mentale processen. De relatie van COP met emoties zoals angst zou gebaseerd kunnen zijn op de anatomische verbindingen van deze hersengebieden met die van het limbische systeem. Of deze (en andere) neuroanatomische verbanden ook echt relevantie hebben, is daarmee nog niet bewezen. Om dit bewijs te krijgen, lijkt een combinatie van gerichte beeldvormend onderzoeken, zoals met functionele MRI, en nauwkeurige koppeling aan klinische parameters aangewezen.

Overigens bedoelen wij met de term ‘emotioneel-affectieve pijndimensie’ niet dat het hier om ‘emotiegebieden’ gaat. De term ‘emotioneel-affectief’ slaat op een niveau in de cerebrale pijnverwerking na de eerste registratie van pijn. Dit niveau houdt onder andere verband met de waardering van pijn als ‘onplezierig’.2 Hier gaat het niet om dezelfde gebieden als die van het limbische systeem. In de discussie over de functie van hersengebieden is het verder van belang te melden dat het telkens gaat om netwerken van hersengebieden die bij bepaalde taken betrokken zijn; wij willen ons graag hoeden voor een terugkeer naar de frenologie door omschreven hersengebieden te rechtstreeks te koppelen aan abstracte begrippen.

T.J. Snijders
N.F. Ramsey
J. van Gijn
Literatuur
  1. Ploghaus A, Narain C, Beckmann CF, Clare S, Bantick S, Wise R, et al. Exacerbation of pain by anxiety is associated with activity in a hippocampal network. J Neurosci. 2001;21:9896-903.

  2. Peyron R, Laurent B, Garcia-Larrea L. Functional imaging of brain responses to pain. A review and meta-analysis (2000). Neurphysiol Clin. 2000;30:263-88.

Amsterdam, februari 2007,

Van de laatste zin uit het interessante artikel van Snijders et al. (2007:461-5) werd ik als neuroloog een beetje ongerust. Zouden huisartsen, internisten en reumatologen al meteen beginnen om hun patiënten met prikkelbaredarmsyndroom of fibromyalgie naar de neuroloog te verwijzen, net als hun patiënten met epilepsie of TIA’s? Want zij hadden het natuurlijk ook gelezen: ‘Een belangrijke eerste stap voor onderzoek en praktijk is echter al gezet: het benaderen van chronische, onverklaarde pijn als een cerebrale functiestoornis’. Ik hoop dat onze collega’s het nog even zullen aanzien.

Wat ooit met termen als ‘geest’ of ‘psyche’ werd aangeduid, wordt steeds vaker ‘hersenen’ genoemd. Dat patiënten ‘daadwerkelijk pijn ervaren’ is nu zichtbaar aan de plekken die aangloeien op functionele hersenscans. Wat onbegrepen was, blijkt gewoon een cerebrale functiestoornis te zijn. Het begrip ‘psyche’ valt echter niet samen met het begrip ‘hersenen’. Psychische eigenschappen zijn eigenschappen van ménsen, niet van hersenen. Voor de meeste psychische eigenschappen is één mens trouwens niet eens genoeg, omdat er interacties met andere mensen voor nodig zijn. Mensen leven in gemeenschappen met ingewikkelde spelregels en een cultuur. De psyche heeft wel een sterke biologische basis, met de hersenen als belangrijkste orgaan. Er zijn dus sterke correlaties tussen psychische eigenschappen en hersenprocessen, zoals wij al jaren weten. Het is opwindend dat die correlaties nu ook op deze manier ‘in vivo’ zichtbaar gemaakt kunnen worden. Maar om méér dan correlaties gaat het niet.1 2 ‘Daadwerkelijke pijn’ is een psychisch fenomeen, niet een aangloeiende gyrus op een scan.

Het belang van persoonlijkheidskenmerken en belangrijke gebeurtenissen in de levensloop moet volgens de auteurs niet worden uitgevlakt. Echter, in de volgende zin worden levensgebeurtenissen al omgezet in ‘het limbische systeem’, dat immers over de emoties gaat. Deze neiging om alledaagse en psychologische begrippen te vervangen door neurowetenschappelijke begrippen en theorieën wordt door de neurofysioloog Bennett en de filosoof Hacker cryptocartesianisme genoemd.2 Descartes beschouwde de geest als een ‘interface’ tussen mens en wereld, een functie die door de hedendaagse neurofysiologen aan de hersenen wordt toegekend. Percepties, gedachten en emoties spelen zich in de hersenen af, in plaats van in het leven van mensen. Hadden mensen vroeger soms klachten die verklaard moesten worden vanuit hun karakter, biografie, levensomstandigheden of verkeerd aangeleerd gedrag, nu hebben zij een gestoorde hersenfunctie. De hersenen zijn een orgaan geworden waarvan je last kan hebben, zoals van je lever of je schildklier.

De kleurenplaatjes die het beeldvormend onderzoek oplevert, vereisen een genuanceerde interpretatie.3 Bij het benoemen van een chronisch onverklaard pijnsyndroom als een ‘cerebrale functiestoornis’ ontbreekt die nuance. Intussen gaan de plaatjes hun eigen leven leiden. ‘Heb je het ook gezien? Chronische pijn is een hersenziekte.’

A. Hijdra
Literatuur
  1. Uttal WR. The new phrenology. The limits of localizing cognitive processes in the brain. Cambridge: MIT Press; 2001.

  2. Bennett MR, Hacker PMS. Philosophical foundations of neuroscience. Boston: Blackwell Publishing; 2003.

  3. Kosslyn SM. If neuroimaging is the answer, what is the question? Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci. 1999;354:1283-94.