Dames en Heren,
In Nederland vinden jaarlijks 1500 suïcides plaats (www.cbs.nl). Voor de familieleden is suïcide van een dierbare een traumatische gebeurtenis. De zelfdoding komt meestal onverwacht en heeft dikwijls op een wrede manier plaatsgevonden. Het merendeel van de suïcides betreft patiënten die in hun voorgeschiedenis contact hebben gehad met hulpverleners in verband met depressieve, angstige of psychotische episoden;1 bij hoge uitzondering vindt een suïcide plaats zonder dat er aanwijzingen waren voor een psychiatrische stoornis.2 Voor nabestaanden kan het moeilijk zijn om te begrijpen waarom de dood als enige en onherroepelijke uitweg is gekozen.
De achterliggende psychiatrische problemen zijn niet altijd herkenbaar voor de directbetrokkenen. Bij een reconstructie van de gebeurtenissen blijkt dikwijls dat aan de zelfdoding signalen zijn voorafgegaan die wijzen in de richting van suïcidale ideatie. De signalen kunnen echter te weinig specifiek zijn om als zodanig herkend te worden. Vaak wordt wel duidelijk dat er…
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 2005,
Zeker na een zo traumatische gebeurtenis als een suïcide is het bieden van nazorg aan de nabestaanden een belangrijke taak van de arts. In hun artikel laten Oud en De Groot zien hoe de eerste opvang van familieleden kan verlopen (2006:649-52). De manier waarop deze nazorg werd geboden in één van de gepresenteerde casussen verbaasde mij echter. Hierbij doel ik op het mogelijk onzorgvuldig omgaan met het medisch beroepsgeheim. In de eerste casus wordt aan de nabestaanden ogenschijnlijk uitgebreide informatie gegeven over de medische levensloop van patiënte, inclusief diagnose, behandeling en verloop van de opname. Ik vraag me af op welke gronden de behandelend arts de beslissing heeft genomen de zwijgplicht te doorbreken, temeer omdat bekend was dat de nabestaanden al jaren weinig contact hadden met de overledene.
(Geen onderwerp)
Groningen, april 2006,
In deze casus spraken de familieleden met de huisarts over de moeilijke weg die hun overleden dochter en zuster had afgelegd; door haar overlijden werden ook oude pijnlijke emoties opgeroepen. De inbreng van de huisarts bestond uit actief luisteren. Daarnaast kreeg de familie informatie over het psychiatrische ziektebeeld en het daarop afgestemde medische beleid. Deze informatie had tot doel begrijpelijker te maken waarom de suïcide plaatsvond. Een arts vraagt gewoonlijk eerst wat er bekend is bij de familie over de situatie en de aandoening van de overledene, en informeert naar de familieband. In dit geval was de familie op de hoogte van de psychiatrische opname en was er een positieve familieband. Een gebrek aan contact hoeft niet altijd het gevolg te zijn van een bewuste keuze; vaak spelen ook psychische afwijkingen van de patiënt een rol. De gegeven informatie dient te bestaan uit algemene inlichtingen over het ziektebeeld en moet aansluiten bij de al bestaande kennis van de familie. Van een uitgebreid verhaal over de medische levensloop van patiënte, zoals collega Van den Hoogen schrijft, is geen sprake geweest. Het zorgvuldig te woord staan van de nabestaanden is belangrijk; zij hebben vaak grote behoefte aan informatie. Het tegelijkertijd beschermen van persoonlijke informatie is lastig, maar wel mogelijk.