Suïcidale ideaties en suïcidepogingen na instelling op aripiprazol, een nieuw antipsychoticum

M.R.M. Scholten
J.P. Selten
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2296-8
Abstract

Samenvatting

Bij 5 patiënten, 3 vrouwen van 30, 32 en 41 jaar en 2 mannen van 36 en 56 jaar, ontstonden ernstige bijwerkingen nadat zij waren ingesteld op aripiprazol, een nieuw antipsychoticum. 2 van hen hadden nooit eerder een antipsychoticum gebruikt, bij de andere 3 werd de behandeling overgezet van een ander middel op aripiprazol. Deze bijwerkingen bestonden voornamelijk uit kwellende gevoelens van agitatie, acathisie, slapeloosheid en dysforie. Van de 5 patiënten deden 3 een suïcidepoging en 2 hadden suïcidegedachten. De patiënten waren niet bekend wegens eerdere suïcidepogingen en na het staken van de behandeling met aripiprazol verdwenen de suïcidale ideaties. Suïcidale neigingen zijn niet eerder gemeld als bijwerking van aripiprazol.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, afd. Psychiatrie, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Mw.M.R.M.Scholten en hr.dr.J.P.Selten, psychiaters.

Contact mw.M.R.M.Scholten (m.r.m.scholten@cs.com)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Assen, oktober 2005,

De 5 gevalsbeschrijvingen van collega’s Scholten en Selten (2005:2296-8) hebben de aandacht getrokken. Op hun waarschuwing met betrekking tot aripiprazol valt af te dingen.

In al hun casussen was sprake van opvallende slaapproblemen. Niet vermeld werd of deze behandeld werden en of aripiprazol ’s ochtends werd ingenomen. Bij 2 patiënten (A en B) werd tijdens de overstap naar aripiprazol het voorgaande antipsychotische medicatiegebruik snel gestopt gezien het ziektebeloop en in één geval (patiënt A) werd de dosis aripiprazol ondanks klachten verhoogd. Aripiprazol is niet het antipsychoticum van eerste keuze bij de ziekte van Parkinson. Het ziektebeloop na 18 weken is niet zonder meer toe te schrijven aan aripiprazol (patiënt C). De promethazineoverdosis kan een delier hebben veroorzaakt en daarmee is de verbetering van het klinisch beeld niet een gevolg van het staken van het aripiprazolgebruik. Alhoewel citalopram (patiënt B) weinig interactie met antipsychotica geeft, was de dosering hiervan opvallend hoog. De vraag rijst of verandering van de depressiebehandeling niet op haar plaats was. Bij 3 patiënten (patiënten A, B en D) was weliswaar geen sprake van suïcidale ideatie, maar wel van depressie of angst of eetstoornis voordat zij werden ingesteld.

In ons bestand van 473 patiënten zijn nu 66 patiënten behandeld (geweest) met aripiprazol. Zo’n 50 patiënten zijn tevreden. Bij ruim een kwart van de patiënten is het aripiprazolgebruik gestaakt, maar bij geen van hen vanwege suïcidale ideatie. Wel speelden onrust, slaapstoornissen en soms acathisie een rol. Dit leidde tot angst en betrekkingsideeën. Bij 10 patiënten probeerden wij over te stappen van clozapine naar aripiprazol, hetgeen bij 8 gepaard ging met een recidiefpsychose.

Wij adviseren bij een overstap naar aripiprazol om tenminste enkele weken met de combinatie met het oorspronkelijke middel door te gaan op geleide van het klinisch beeld en om slaapklachten tenminste 4 weken te behandelen. Dan nog zijn er recidieven of verergeringen. Die waren er bij de overstap van de klassieke naar moderne antipsychotica ook, bij 20-30% van de patiënten. Of daar suïcidale ideaties bij voorkwamen, is slecht gedocumenteerd. In registraties en vergelijkende studies werden antidepressieve eigenschappen van aripiprazol gemeld. Voorts werd melding gemaakt van suïcidepogingen (0,6%) en suïcide (0,3%; n = 5000) tijdens de behandeling (www.emea.eu.int/humandocs/PDFs/EPAR/abilify/089304en6.pdf).1 In de CATIE-studie bleken suïcidale overwegingen en suïcidepogingen tijdens behandeling met alle andere nieuwe antipsychotica in vergelijkbare frequentie voor te komen.2 Verder moeten wij ons bewust zijn van negatieve selectie bij de toepassing van een nieuw middel en komen depressies frequent (25-30%) postpsychotisch voor.3 Veelal hebben deze depressies te maken met de bewustwording van de stoornis.4 Een louter psychofarmacologisch verband met aripiprazol is te eenzijdig causaal gepostuleerd door Scholten en Selten. Waakzaamheid blijft geboden bij alle overstapperikelen. Die interventie moet zorgvuldig begeleid worden met voorlichting, frequente controles en signaleringsplannen.5

C.J. Slooff
J. Arends
Literatuur
  1. Kasper S, Lerman MN, McQuade RD, Saha A, Carson WH, Ali M, et al. Efficacy and safety of aripiprazole vs. haloperidol for long-term maintenance treatment following acute relapse of schizophrenia. Int J Neuropsychopharmacol. 2003;6:325-37.

  2. Lieberman JA, Stroup TS, McEvoy JP, Swartz MS, Rosenheck RA, Perkins DO, et al. Effectiveness of antipsychotic drugs in patients with chronic schizophrenia. Clinical Antipsychotic Trials of Intervention Effectiveness (CATIE) Investigators. N Engl J Med. 2005;353:1209-23.

  3. Mulholland C, Cooper S. The symptom of depression in schizophrenia and its management. Adv Psychiatr Treatment. 2000;6:169-77.

  4. Vergouwen ACM, Bruijn C de, Been A. ‘Awakening’: een verwarrende verbetering tijdens behandeling met atypische antipsychotica. [LITREF JAARGANG="2005" PAGINA="1717-20" ]Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:1717-9.[/LITREF]

  5. Regterschot AHJ, Kroeze K, Slooff CJ, Hobus I, Withaar F, Gaag M van der. Handreiking bij de overstap van een klassiek antipsychoticum naar een tweede generatie antipsychoticum. In: Slooff CJ, Withaar F, Gaag M van der, redacteuren. Strategieën bij preventie van terugval bij mensen met een schizofrenie. Kenniscentrum Schizofrenie. Assen: Van Gorcum; 2005.

M.R.M.
Scholten

Utrecht, november 2005,

Uit de slotzin van collega’s Slooff en Arends maken wij op dat zij het eens zijn met de strekking van ons betoog, namelijk dat instellen op en overzetten naar het nieuwe antipsychoticum aripiprazol voorzichtig dient plaats te vinden. Zij noemen echter ook verschillende argumenten waarmee zij de door ons geschetste risico’s proberen te relativeren. Graag willen wij hier nader op ingaan.

Om te beginnen het punt van de selectie. De frequentie van suïcidepogingen en suïcides tijdens de behandeling met aripiprazol of andere antipsychotica is bestudeerd bij een positieve selectie van patiënten.1 2 Zij die eerder niet gunstig reageerden op een behandeling met een antipsychoticum werden van deze onderzoeken uitgesloten. Het is derhalve nog niet goed bekend hoe veilig aripiprazol is op dit gebied in de dagelijkse praktijk. Dit is ook het standpunt van de Cochrane Collaboration.3 Er is geen sprake geweest van een negatieve selectie van patiënten aan wie wij aripiprazol hebben voorgeschreven. Patiënten D en E hadden nooit eerder een antipsychoticum gebruikt en patiënt A was al lange tijd stabiel op olanzapine, maar wilde graag over op aripiprazol vanwege gewichtstoename. Het is waar dat patiënten A, B en D bekend waren wegens depressieve klachten, angstklachten of eetproblemen, maar dit had vóór het gebruik van aripiprazol nooit geleid tot suïcidale ideaties. Bij geen van de patiënten was sprake van een gebrekkig ziektebesef voordat met aripiprazol werd gestart en geen van hen zei dat toename van ziektebesef mee had gespeeld in de ontwikkeling van suïcidegedachten. Patiënt C had geen delier toen hij de overdosis innam. Bij die patiënten bij wie omzetting plaatsvond van een ander antipsychoticum naar aripiprazol is dit uiterst zorgvuldig en langzaam gebeurd. Aripiprazol werd eerst 2 tot 3 weken naast het oude middel gegeven, waarna het oude middel op geleide van het beeld voorzichtig in de loop van enkele weken werd afgebouwd. Voor de slaapproblemen werden benzodiazepinen voorgeschreven. Bij patiënt A werd op advies van de fabrikant de dosering aripiprazol verhoogd, met als argument dat de sedatieve werking van aripiprazol dan mogelijk tot vermindering van slaapklachten zou leiden. Overigens maakte de groep van 5 gerapporteerde patiënten deel uit van een nog grotere groep bij wie het gebruik van aripiprazol gestaakt moest worden vanwege te grote onrust of toename van de psychose.

Slooff en Arends betogen met nadruk dat bij hen inmiddels 50 patiënten naar tevredenheid zijn ingesteld op aripiprazol, maar wij hebben niet willen betwisten dat patiënten baat kunnen hebben bij dit middel. Wij hebben de aandacht gevraagd voor enkele belangrijke, potentiële bijwerkingen.

M.R.M. Scholten
J.P. Selten
Literatuur
  1. Kasper S, Lerman MN, McQuade RD, Saha A, Carson WH, Ali M, et al. Efficacy and safety of aripiprazole vs. haloperidol for long-term maintenance treatment following acute relapse of schizophrenia. Int J Neuropsychopharmacol. 2003;6:325-37.

  2. Lieberman JA, Stroup TS, McEvoy JP, Swartz MS, Rosenheck RA, Perkins DO, et al. Effectiveness of antipsychotic drugs in patients with chronic schizophrenia. Clinical Antipsychotic Trials of Intervention Effectiveness (CATIE) Investigators. N Engl J Med. 2005;353:1209-23.

  3. El-Sayeh HG, Morganti C. Aripiprazole for schizophrenia [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(2):CD004578.

’s-Hertogenbosch, november 2005,

Collega’s Scholten en Selten (2005:2296-8) beschrijven 5 casussen van onrust of acathisie, slaapstoornissen en (impulsief) suïcidaal gedrag als mogelijke bijwerkingen bij gebruik van het nieuwe antipsychoticum aripiprazol. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb ontving in de periode tot en met 15 november 2005 39 meldingen van mogelijke bijwerkingen in verband met het gebruik van aripiprazol. Onrust of acathisie (5 meldingen), slaapstoornissen (7 meldingen) en suïcidaliteit of geslaagde suïcide (7 meldingen, waarvan 4 door Scholten en Selten beschreven casussen) werden naar verhouding vaker gemeld als reactie op aripiprazol dan op de andere antipsychotica.

Volgens de auteurs is het mechanisme dat ten grondslag zou kunnen liggen aan deze klachten nog onduidelijk. Theoretisch gezien is er een verband mogelijk tussen de beschreven bijwerkingen en de farmacologische effecten van aripiprazol. Aripiprazol is een partiële dopamine-2(D2)-receptoragonist en heeft daarnaast partiële agonistische activiteit op 5-hydroxytryptamine(HT)1A- en antagonistische activiteit op 5HT2A-receptoren (www.emea.eu.int/humandocs/Humans/EPAR/abilify/abilify.htm).1 Dit partiële D2-agonisme betekent dat aripiprazol slechts een deel van de D2-receptoren waaraan het zich bindt, zal stimuleren. Indien aripiprazol alle beschikbare dopaminereceptoren bezet, wordt slechts gemiddeld 30% hiervan geactiveerd.2 Bij hoge concentraties aripiprazol wordt slechts 30% van het met dopamine bereikbare effect gehaald. De mate van activatie is per individu verschillend en kan lager of hoger zijn dan deze 30%. Aripiprazol heeft voor de D2-receptoren een hogere affiniteit dan dopamine zelf. Als aripiprazol eenmaal gebonden is, zal dopamine nauwelijks meer kunnen binden aan deze receptoren. In gebieden met veel dopamineactiviteit werkt aripiprazol zo als een relatieve dopamineantagonist.2

Aripiprazol heeft, in tegenstelling tot andere antipsychotica, weinig affiniteit voor de postsynaptische D1-receptoren in de prefrontale cortex. Het remt het effect van de 5HT2A-receptoren, waardoor de afgifte van dopamine toeneemt. De afgifte van dopamine in de prefrontale cortex neemt dus toe en de postsynaptische D1-receptoren zijn niet geblokkeerd. Dit resulteert in een verbetering van het cognitief en emotioneel functioneren. De motivatie tot gedrag en daadwerkelijk initiatief nemen toe (www.emea.eu.int/humandocs/Humans/EPAR/abilify/abilify.htm).2-4 Hierdoor zouden de onrust, de slapeloosheid en de impulsieve suïcides of pogingen daartoe verklaard kunnen worden. De klassieke en de atypische antipsychotica, D2-antagonisten, remmen in alle gebieden de dopaminerge activiteit, wat tot een opregulatie van de dopaminereceptoren leidt.5 6 Indien iemand met deze stoffen behandeld is, voorafgaand aan behandeling met aripiprazol, bestaat de mogelijkheid dat aripiprazol in een dergelijke situatie agonistisch werkt. Juist vanwege het partiële agonistische werkingsmechanisme is het uiteindelijke effect moeilijk voorspelbaar. Bij patiënten A en B traden de klachten van slapeloosheid en onrust op na 4 dagen respectievelijk een week na de start van het aripiprazolgebruik. Patiënten D en E werden de novo ingesteld op aripiprazol, beiden vanwege een waanstoornis. Latentietijden werden bij deze patiënten niet vermeld; er wordt gesuggereerd dat deze kort waren. Het is mogelijk dat bovengenoemd mechanisme in deze casussen een rol heeft gespeeld. Patiënt C ondernam 18 weken na start van het aripiprazolgebruik een suïcidepoging. In dit geval speelde mogelijk een complexere problematiek een rol. Een relatie met aripiprazol zou, op basis van het mogelijke mechanisme, minder waarschijnlijk zijn.

E. Beers
A.J.M. Loonen
A.C. van Grootheest
Literatuur
  1. Kasper S, Lerman MN, McQuade RD, Saha A, Carson WH, Ali M, et al. Efficacy and safety of aripiprazole vs. haloperidol for long-term maintenance treatment following acute relapse of schizophrenia. Int J Neuropsychopharmacol. 2003;6:325-37.

  2. Loonen AJM. Effecten van atypische antipsychotica (II): werkingsmechanisme. Patiënt Care Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie. 2005;(3):121-8.

  3. Langen-Wouterse JJ, Grootheest AC van, Puijenbroek EP van. Anticiperen op bijwerkingen aripiprazol. Pro-actieve bewaking van geneesmiddelenveiligheid. Pharm Weekbl. 2004;139:550-4.

  4. Loonen AJM. Effecten van atypische antipsychotica (I): biologisch substraat. Patiënt Care Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie. 2005;(2):79-84.

  5. Stahl SM. Essential psychopharmacology. 2nd ed. Cambridge: Cambridge University Press; 2000.

  6. Jenner P, Marsden CD. Adaptive changes in brain dopamine function as a result of neuroleptic treatment. Adv Neurol. 1988;49:417-31.

Assen, oktober 2005,

De 5 gevalsbeschrijvingen van collega’s Scholten en Selten (2005:2296-8) hebben de aandacht getrokken. Op hun waarschuwing met betrekking tot aripiprazol valt af te dingen.

In al hun casussen was sprake van opvallende slaapproblemen. Niet vermeld werd of deze behandeld werden en of aripiprazol ’s ochtends werd ingenomen. Bij 2 patiënten (A en B) werd tijdens de overstap naar aripiprazol het voorgaande antipsychotische medicatiegebruik snel gestopt gezien het ziektebeloop en in één geval (patiënt A) werd de dosis aripiprazol ondanks klachten verhoogd. Aripiprazol is niet het antipsychoticum van eerste keuze bij de ziekte van Parkinson. Het ziektebeloop na 18 weken is niet zonder meer toe te schrijven aan aripiprazol (patiënt C). De promethazineoverdosis kan een delier hebben veroorzaakt en daarmee is de verbetering van het klinisch beeld niet een gevolg van het staken van het aripiprazolgebruik. Alhoewel citalopram (patiënt B) weinig interactie met antipsychotica geeft, was de dosering hiervan opvallend hoog. De vraag rijst of verandering van de depressiebehandeling niet op haar plaats was. Bij 3 patiënten (patiënten A, B en D) was weliswaar geen sprake van suïcidale ideatie, maar wel van depressie of angst of eetstoornis voordat zij werden ingesteld.

In ons bestand van 473 patiënten zijn nu 66 patiënten behandeld (geweest) met aripiprazol. Zo’n 50 patiënten zijn tevreden. Bij ruim een kwart van de patiënten is het aripiprazolgebruik gestaakt, maar bij geen van hen vanwege suïcidale ideatie. Wel speelden onrust, slaapstoornissen en soms acathisie een rol. Dit leidde tot angst en betrekkingsideeën. Bij 10 patiënten probeerden wij over te stappen van clozapine naar aripiprazol, hetgeen bij 8 gepaard ging met een recidiefpsychose.

Wij adviseren bij een overstap naar aripiprazol om tenminste enkele weken met de combinatie met het oorspronkelijke middel door te gaan op geleide van het klinisch beeld en om slaapklachten tenminste 4 weken te behandelen. Dan nog zijn er recidieven of verergeringen. Die waren er bij de overstap van de klassieke naar moderne antipsychotica ook, bij 20-30% van de patiënten. Of daar suïcidale ideaties bij voorkwamen, is slecht gedocumenteerd. In registraties en vergelijkende studies werden antidepressieve eigenschappen van aripiprazol gemeld. Voorts werd melding gemaakt van suïcidepogingen (0,6%) en suïcide (0,3%; n = 5000) tijdens de behandeling (www.emea.eu.int/humandocs/PDFs/EPAR/abilify/089304en6.pdf).1 In de CATIE-studie bleken suïcidale overwegingen en suïcidepogingen tijdens behandeling met alle andere nieuwe antipsychotica in vergelijkbare frequentie voor te komen.2 Verder moeten wij ons bewust zijn van negatieve selectie bij de toepassing van een nieuw middel en komen depressies frequent (25-30%) postpsychotisch voor.3 Veelal hebben deze depressies te maken met de bewustwording van de stoornis.4 Een louter psychofarmacologisch verband met aripiprazol is te eenzijdig causaal gepostuleerd door Scholten en Selten. Waakzaamheid blijft geboden bij alle overstapperikelen. Die interventie moet zorgvuldig begeleid worden met voorlichting, frequente controles en signaleringsplannen.5

C.J. Slooff
J. Arends
Literatuur
  1. Kasper S, Lerman MN, McQuade RD, Saha A, Carson WH, Ali M, et al. Efficacy and safety of aripiprazole vs. haloperidol for long-term maintenance treatment following acute relapse of schizophrenia. Int J Neuropsychopharmacol. 2003;6:325-37.

  2. Lieberman JA, Stroup TS, McEvoy JP, Swartz MS, Rosenheck RA, Perkins DO, et al. Effectiveness of antipsychotic drugs in patients with chronic schizophrenia. Clinical Antipsychotic Trials of Intervention Effectiveness (CATIE) Investigators. N Engl J Med. 2005;353:1209-23.

  3. Mulholland C, Cooper S. The symptom of depression in schizophrenia and its management. Adv Psychiatr Treatment. 2000;6:169-77.

  4. Vergouwen ACM, Bruijn C de, Been A. ‘Awakening’: een verwarrende verbetering tijdens behandeling met atypische antipsychotica. [LITREF JAARGANG="2005" PAGINA="1717-20"]Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:1717-9.[/LITREF]

  5. Regterschot AHJ, Kroeze K, Slooff CJ, Hobus I, Withaar F, Gaag M van der. Handreiking bij de overstap van een klassiek antipsychoticum naar een tweede generatie antipsychoticum. In: Slooff CJ, Withaar F, Gaag M van der, redacteuren. Strategieën bij preventie van terugval bij mensen met een schizofrenie. Kenniscentrum Schizofrenie. Assen: Van Gorcum; 2005.

M.R.M.
Scholten

Utrecht, november 2005,

Uit de slotzin van collega’s Slooff en Arends maken wij op dat zij het eens zijn met de strekking van ons betoog, namelijk dat instellen op en overzetten naar het nieuwe antipsychoticum aripiprazol voorzichtig dient plaats te vinden. Zij noemen echter ook verschillende argumenten waarmee zij de door ons geschetste risico’s proberen te relativeren. Graag willen wij hier nader op ingaan.

Om te beginnen het punt van de selectie. De frequentie van suïcidepogingen en suïcides tijdens de behandeling met aripiprazol of andere antipsychotica is bestudeerd bij een positieve selectie van patiënten.1 2 Zij die eerder niet gunstig reageerden op een behandeling met een antipsychoticum werden van deze onderzoeken uitgesloten. Het is derhalve nog niet goed bekend hoe veilig aripiprazol is op dit gebied in de dagelijkse praktijk. Dit is ook het standpunt van de Cochrane Collaboration.3 Er is geen sprake geweest van een negatieve selectie van patiënten aan wie wij aripiprazol hebben voorgeschreven. Patiënten D en E hadden nooit eerder een antipsychoticum gebruikt en patiënt A was al lange tijd stabiel op olanzapine, maar wilde graag over op aripiprazol vanwege gewichtstoename. Het is waar dat patiënten A, B en D bekend waren wegens depressieve klachten, angstklachten of eetproblemen, maar dit had vóór het gebruik van aripiprazol nooit geleid tot suïcidale ideaties. Bij geen van de patiënten was sprake van een gebrekkig ziektebesef voordat met aripiprazol werd gestart en geen van hen zei dat toename van ziektebesef mee had gespeeld in de ontwikkeling van suïcidegedachten. Patiënt C had geen delier toen hij de overdosis innam. Bij die patiënten bij wie omzetting plaatsvond van een ander antipsychoticum naar aripiprazol is dit uiterst zorgvuldig en langzaam gebeurd. Aripiprazol werd eerst 2 tot 3 weken naast het oude middel gegeven, waarna het oude middel op geleide van het beeld voorzichtig in de loop van enkele weken werd afgebouwd. Voor de slaapproblemen werden benzodiazepinen voorgeschreven. Bij patiënt A werd op advies van de fabrikant de dosering aripiprazol verhoogd, met als argument dat de sedatieve werking van aripiprazol dan mogelijk tot vermindering van slaapklachten zou leiden. Overigens maakte de groep van 5 gerapporteerde patiënten deel uit van een nog grotere groep bij wie het gebruik van aripiprazol gestaakt moest worden vanwege te grote onrust of toename van de psychose.

Slooff en Arends betogen met nadruk dat bij hen inmiddels 50 patiënten naar tevredenheid zijn ingesteld op aripiprazol, maar wij hebben niet willen betwisten dat patiënten baat kunnen hebben bij dit middel. Wij hebben de aandacht gevraagd voor enkele belangrijke, potentiële bijwerkingen.

M.R.M. Scholten
J.P. Selten
Literatuur
  1. Kasper S, Lerman MN, McQuade RD, Saha A, Carson WH, Ali M, et al. Efficacy and safety of aripiprazole vs. haloperidol for long-term maintenance treatment following acute relapse of schizophrenia. Int J Neuropsychopharmacol. 2003;6:325-37.

  2. Lieberman JA, Stroup TS, McEvoy JP, Swartz MS, Rosenheck RA, Perkins DO, et al. Effectiveness of antipsychotic drugs in patients with chronic schizophrenia. Clinical Antipsychotic Trials of Intervention Effectiveness (CATIE) Investigators. N Engl J Med. 2005;353:1209-23.

  3. El-Sayeh HG, Morganti C. Aripiprazole for schizophrenia [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(2):CD004578.