Samenvatting
Bij een 30-jarige vrouw die zich presenteerde met een zwelling in de rechter kniekuil, werd de diagnose ‘Baker-cyste’ (kniekuilcyste) gesteld. Vijf jaar later ontstonden er klachten die werden toegeschreven aan compressie van de vaat-zenuwstreng door de zwelling. Vanwege de hinder die patiënte hiervan ondervond, werd besloten tot excisie van de zwelling. Direct postoperatief werd een totale uitval van de N. peroneus communis geconstateerd. Na histologisch onderzoek bleek de afwijking een gedegenereerd schwannoom (zenuwschedetumor) te zijn. De belangrijkste oorzaak voor het missen van deze aandoening was het ontbreken ervan in de differentiaaldiagnose van een zwelling in de kniekuil. Hoewel de Baker-cyste de meest voorkomende zwelling in de kniekuil is, mogen zenuwschedetumoren niet ontbreken in de differentiaaldiagnose.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:312-6
(Geen onderwerp)
Groningen, februari 2005,
Zwellingen distaal in het bovenbeen stellen de medicus practicus regelmatig voor een diagnostisch dilemma.1 De Jonge et al. (2005:312-6) beschrijven een casus van een patiënte met een reeds 6 jaar bestaande zwelling in de fossa poplitea. In het verleden was de zwelling geduid, op basis van aspiratie, als een Baker-cyste. Omdat patiënte geen klachten had, werd gekozen voor een afwachtend beleid. Na 5 jaar kwam patiënte terug met een in grootte toegenomen zwelling en paresthesieën aan de laterale zijde van het onderbeen en de voet. Bij aspiratie van de zwelling werd geen vocht of weefsel verkregen. Wel vond injectie met steroïden plaats, waarbij patiënte paresthesieën aan het onderbeen voelde. Een jaar later bezocht zij wederom de specialist wegens toenemende pijnklachten met paresthesieën aan het onderbeen. De MRI-opname toonde een 4 cm grote cysteuze afwijking, die onder de fascie was gelegen en die geen verbinding had met het kniegewricht. Derhalve was er geen Baker-cyste. Patiënte werd geopereerd en de zwelling werd ‘zorgvuldig uitgepeld’. De operatie werd gecompliceerd door een permanente uitval van de N. peroneus. De histologische diagnose luidde ‘schwannoom’.
In 2003 is de herziene richtlijn over diagnostiek bij wekedelentumoren verschenen.2 De richtlijn schrijft voor dat bij diepgelegen tumoren of tumoren groter dan 3 cm een cytologische biopsie, dikkenaaldbiopsie of een incisiebiopsie wordt verricht voor het stellen van de preoperatieve histopathologische diagnose. Op basis hiervan wordt het verdere beleid bepaald.
Was deze richtlijn gevolgd, dan was de diagnose ‘benigne zenuwtumor, schwannoom’ gesteld en had neurochirurgische exploratie, onder de operatiemicroscoop, onder bloedleegte met neurostimulatie en eventuele directe zenuwreconstructie plaats kunnen vinden.
De prognose quoad vitam is in deze casus niet geschaad; had het om een maligne wekedelentumor gegaan, dan was een belangrijke kans (de enige?) op curatie in gevaar gebracht.
De ziektegeschiedenis van deze patiënte en andere patiënten geeft aan dat bij de diagnostiek en de behandeling van een wekedelenzwelling diverse mogelijkheden van de differentiaaldiagnose de revue moeten passeren, preoperatief binnen een multidisciplinaire (oncologie)bespreking, zoals beschreven in genoemde richtlijn en zoals ook wordt voorgestaan door de Nederlandse Werkgroep Wekedelentumoren.
Smits TM, Dungen JJAM van den, Schraffordt Koops H, Mooyaart EL, Hoekstra HJ. Een zwelling distaal in het bovenbeen. [LITREF JAARGANG="1998" PAGINA="1697-701"]Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:1697-701.[/LITREF]
Richtlijn Diagnostiek bij weke delen tumoren en behandeling van weke delen sarcomen (herziening). Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications; 2003.
(Geen onderwerp)
Groningen, maart 2005,
Wij danken de collega’s Hoekstra en Von Meyenfeldt voor deze waardevolle aanvulling.