Samenvatting
Een delier komt veel voor bij oudere patiënten in het algemeen ziekenhuis. De behandeling met haloperidol is meestal succesvol binnen 12 dagen. Een belangrijk deel knapt echter niet op. Drie oudere patiënten, mannen van 85, 79 en 81 jaar, met een langdurend delier dat niet reageerde op haloperidol en andere antipsychotica werden vervolgens succesvol behandeld met rivastigmine, een cholinesteraseremmer. Zij herstelden binnen enkele dagen en zonder noemenswaardige bijwerkingen. Cholinesteraseremmers zijn in Nederland alleen geregistreerd voor de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige dementie van het alzheimertype. Er zijn sterke aanwijzingen, uit experimenteel onderzoek met mensen en dieren, dat cholinerge deficiëntie een rol speelt bij sommige delieren. Dit vormt mede de rationale voor het toepassen van cholinesteraseremmers bij de behandeling van delier. Gecontroleerd onderzoek is gewenst naar het effect van deze middelen bij patiënten met een langdurend delier.
artikel
Inleiding
Veel oudere patiënten in het algemeen ziekenhuis worden delirant. Recent werd in dit tijdschrift de standaard ‘Delier bij ouderen’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap besproken.1 Een delier is, mits herkend, goed te behandelen met haloperidol en is dan meestal na 10-12 dagen weer opgeklaard. Echter, er bestaat een serieuze kans op een langdurig beloop.2-5 Van de ouderen blijft 15 langer dan 30 dagen delirant. Een dergelijk beloop leidt tot langdurige zorg, gaat samen met een hoge morbiditeit en heeft een slechte prognose.3 6-8 In de praktijk wordt na een aantal weken, als er onvoldoende effect is met standaardbehandeling, ook wel van een ‘chronisch beloop’ gesproken.
De gebruikelijke behandeling van een patiënt met een delier bestaat uit het opsporen en het behandelen van de somatische oorzaken en het zo gunstig mogelijk inrichten van de fysieke en sociale omgeving van de patiënt: hem of haar oriënteren op de realiteit, dagstructuur bieden, geruststellen, voorkómen van sensorische over- of onderprikkeling en voorlichting geven aan de familie van patiënt.1 3 9-11 Bij ernstige en langdurige opwinding of agitatie zal medicatie worden voorgeschreven in de vorm van antipsychotica, bij voorkeur haloperidol, soms gecombineerd met benzodiazepinen zoals oxazepam of lorazepam.1-9
De cholinesteraseremmer rivastigmine is geregistreerd voor de symptomatische behandeling van lichte tot matig ernstige dementie van het alzheimertype.12 In de praktijk lijkt rivastigmine de aandacht te verbeteren. Dit mogelijke effect wordt ook bij de behandeling van dementie met Lewy-lichaampjes beschreven.12-14 Eerder bleek de klassieke cholinesteraseremmer fysostigmine succesvol bij de behandeling van het anticholinerge delier.15 16 Ook in enkele casuïstische mededelingen beschrijft men de succesvolle behandeling van het delier met moderne cholinesteraseremmers.17-20
Een aantal chronisch delirante patiënten van de afdeling Geriatrie van het Medisch Centrum Alkmaar werd behandeld met rivastigmine. In dit artikel doen wij verslag van onze bevindingen.
ziektegeschiedenissen
Patiënt A, een 85-jarige man, werd opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde in verband met pijn door een osteoporotische wervelfractuur van LIII. De voorgeschiedenis vermeldde hernia nuclei pulposi, hypertensie, angina pectoris en cognitieve stoornissen. Op dag 2 van de opname werd patiënt delirant met motorische onrust, aandachtsstoornissen en visuele hallucinaties, waarschijnlijk door een combinatie van pijn en het gebruik van morfinomimetica, te weten piritramide 10 mg 4 dd sinds de opname, dat na 2 dagen werd omgezet in fentanyl 75 mg. De symptomen verdwenen niet na behandeling met haloperidol 2,5 mg 3 dd en lorazepam 1 mg 3 dd. Door de aanhoudende pijn kon de fentanyl niet meteen worden gestaakt. Na 2 weken werd de toediening van haloperidol en lorazepam gestaakt en werd patiënt gedurende 14 dagen behandeld met risperidon, zonder succes. Extrapiramidale symptomen werden niet waargenomen.
Vervolgens kreeg patiënt rivastigmine in dosis oplopend tot 9 mg per dag. De aandacht, de oriëntatie en het geheugen verbeterden en de motorische onrust verminderde bij een dosering van 1,5 mg 2 dd binnen 2 dagen na aanvang van de behandeling. Na 5 dagen verdwenen de visuele hallucinaties, bij de dosering van 3 mg 2 dd. Patiënt werd voor revalidatie en herstel overgeplaatst naar een verpleeghuis. Twee maanden later was zijn bewustzijn helder en werd verder klinisch onderzoek verricht. Patiënt gebruikte toen rivastigmine 12 mg. De klinische diagnose luidde ‘globaal dementiesyndroom, waarschijnlijk van het alzheimertype’. Deze diagnose werd ondersteund door aanvullend beeldvormend onderzoek (MRI) en neuropsychologisch onderzoek. De ‘mini-mental state examination’(MMSE)-score bedroeg bij patiënt 10 punten (maximumscore is 30); dit paste bij gevorderde dementie. Het gebruik van rivastigmine werd voortgezet.
Patiënt B, een 79-jarige man, werd opgenomen op de afdeling Geriatrie wegens visuele hallucinaties en lichte geheugenstoornissen. De voorgeschiedenis vermeldde een myocardinfarct en een beroerte. Hij gebruikte timolol en latanoprost-oogdruppels in verband met glaucoom. Vanwege de hallucinaties werd bij een polikliniekbezoek 2 jaar eerder olanzapine 5 mg 1 dd voorgeschreven. Destijds bestonden noch cognitieve stoornissen, noch extrapiramidale symptomen. Patiënt werd toenemend delirant op dag 2 van de opname met motorische onrust en wisselend bewustzijn. Hij kreeg koorts (38,2°C), die op een urineweginfectie bleek te berusten. De behandeling met olanzapine werd gestopt en aangezien van timolol bekend is dat het verwardheid kan veroorzaken, werd toediening van dit middel in overleg met een oogarts tijdelijk gestaakt. Twee pneumonieën compliceerden het beloop. Na behandeling en optimalisering van de somatische toestand bleef patiënt delirant ondanks behandeling met verschillende antipsychotica: haloperidol tot 2 mg 3 dd van dag 2 van opname tot dag 15 en risperidon 0,5 mg 2 dd gedurende 14 dagen.
Na 4 weken werd behandeling met rivastigmine ingezet. Elke 2 dagen werd de startdosering van 1,5 mg 2 dd opgehoogd. Binnen 6 dagen, bij gebruik van 4,5 mg 2 dd, klaarde het delier volledig op: de aandacht verbeterde, patiënt werd rustig, het dag-nachtritme herstelde zich en de hallucinaties verdwenen. Bij tijdelijke verlaging van de rivastigmine tot 3 mg 2 dd, vanwege misselijkheid en braken, nam de onrust weer toe. Na 3 weken behandeling met de maximale dosering van 6 mg 2 dd was patiënt dusdanig opgeknapt dat een tevoren geregelde plaats in een verpleeghuis werd afgezegd en hij naar huis werd ontslagen. Op dat moment bedroeg de MMSE-score 24/30 punten. Bij nadere klinische diagnostiek bleek hij te lijden aan een dementie van het alzheimertype, met sinds een jaar geheugenstoornissen, apraxie, stoornissen van gnosis en oriëntatie en verandering van sociaal functioneren. Dit werd ondersteund door het neuropsychologische testprofiel. Patiënt ging door met het gebruik van rivastigmine.
Patiënt C, een 81-jarige man, werd na een val van een ladder met een humerusfractuur opgenomen op de afdeling Neurologie omdat een subduraal hematoom werd vermoed. De voorgeschiedenis vermeldde linkerventrikelhypertrofie op basis van hypertensie, en angina pectoris in functionele klasse II volgens de New York Heart Association. Patiënt had verder een lichte normochrome normocytaire anemie en maakte een urineweginfectie door. Nadat een subduraal hematoom was uitgesloten, werd hij overgeplaatst naar de afdeling Orthopedie voor operatie van zijn arm. Vanaf de eerste dag van de opname was patiënt ernstig delirant met aandachtsstoornis, motorische onrust en desoriëntatie. Hij werd behandeld met haloperidol tot 5 mg 2 dd. Postoperatief nam de ernst van de symptomen toe en ook bestonden er visuele hallucinaties. Behandeling met haloperidol tot 1,5 mg 3 dd en later met risperidon 1 mg 2 dd had onvoldoende effect. De voorgeschiedenis van patiënt vermeldde geen extrapiramidale symptomen. Als oorzaken voor het delier werd gedacht aan de operatie, een mogelijke commotio cerebri, de matige somatische conditie met anemie, een urineweginfectie en pijn. Patiënt werd 3 weken na het ontstaan van het delier overgeplaatst naar de afdeling Geriatrie. Het delier nam niet in ernst af, ondanks behandeling van de urineweginfectie en de niet-medicamenteuze ondersteuning.
Na 4 weken werd behandeling ingesteld met rivastigmine. Bij een dosering van 3 mg 2 dd was er reeds na 3 dagen een klinisch evidente verbetering te zien met minder onrust en angst en zonder hallucinaties. Na een week was het delier volledig opgeklaard bij inmiddels gebruik van 4,5 mg 2 dd rivastigmine. Een maand na ontslag vermeldde de heteroanamnese dat patiënt weer functioneerde op het premorbide niveau, zonder enige cognitieve en functionele beperking. De behandeling met rivastigmine werd afgebouwd.
beschouwing
Anticholinerge pathogenese
De 3 hier beschreven patiënten waren langdurig, chronisch delirant en conventionele therapie had bij hen onvoldoende effect gesorteerd. De precieze pathogenese van het delier is onbekend. Echter, uit experimenteel onderzoek bij mens en dier komen sterke aanwijzingen voor een acetylcholinedeficiëntie – waarbij verbindingen met het dopaminerge en het serotonerge neurotransmittersysteem van groot belang zijn – als uiteindelijke gemeenschappelijke pathogenetische route bij sommige vormen van delier. Zo kan (a) anticholinerge medicatie een delier veroorzaken, kunnen (b) cholinesteraseremmers een dergelijk delier opheffen, bestaat er (c) een correlatie tussen de mate van verhoogde anticholinerge activiteit in serum, plasma en liquor en de ernst en de duur van de cognitieve stoornissen en het delier, gaan (d) hypoxie, hyperglykemie en thiaminedeficiëntie gepaard met verminderde cerebrale acetylcholineafgifte, gaan (e) de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie en algemene veroudering gepaard met verhoogde kwetsbaarheid voor delier – bij alledrie is er een verlaging van de hoeveelheid acetylcholine in de hersenen – en hebben (f) cholinesteraseremmers effect bij de behandeling van dementie met Lewy-lichaampjes, die zeer lijkt op een chronisch verlopend delier. Een overmatige dopaminerge activiteit en een tekort aan serotonine in de hersenen zijn verenigbaar met een anticholinerge pathogenese van het delier doordat deze systemen respectievelijk een remmende en een stimulerende invloed hebben op belangrijke prefrontale cholinerge centra in de hersenen.21-26
De rationale voor het toepassen van een cholinesteraseremmer bij de behandeling van een delier dat onvoldoende reageert op reguliere medicamenteuze behandeling baseren wij op de veronderstelde pathogenese en de in de literatuur beschreven ziektegeschiedenissen.
Rivastigmine
Rivastigmine is een reversibele acetylcholinesteraseremmer. Door vertraging van de afbraak van acetylcholine wordt de cholinerge neurotransmissie in de synaptische spleet bevorderd. Het was lange tijd als enige in zijn klasse in ons land geregistreerd en wordt gebruikt voor de symptomatische behandeling van lichte tot matige dementie van het alzheimertype. De dosering van rivastigmine wordt opgebouwd tot 6 mg 2 dd. Maag- en darmklachten zoals misselijkheid, braken en diarree zijn de belangrijkste bijwerkingen. Deze zijn dosisgerelateerd en de belangrijkste reden om de therapie te staken.12 Lemstra et al. betogen dat cholinesteraseremmers wellicht geïndiceerd zijn bij een beeld dat sterk lijkt op delier, namelijk het cholinerge deficiëntiesyndroom.27 Het cholinerge deficiëntiesyndroom dat klinisch wordt gekenmerkt door een tekort in aandacht, stoornissen in de concentratie en een verminderd vermogen relevante stimuli te detecteren en te selecteren, heeft tot gevolg dat patiënten rusteloos, angstig en verward worden. Het syndroom is ziekteoverstijgend en komt waarschijnlijk frequenter voor bij andere aandoeningen dan bij de ziekte van Alzheimer, zoals bij dementie met Lewy-lichaampjes en de ziekte van Parkinson.27 Zo geformuleerd, kan men bij laatstgenoemde categorie patiënten ook spreken van een ‘chronisch delier’ of van ‘delirante dementie’.
Wij zagen bij de beschreven patiënten binnen enkele dagen klinisch relevante verbeteringen die reeds bij lage doseringen rivastigmine optraden. Patiënten verdroegen de dosisverhogingen goed. Bij patiënt B werden korte tijd gastro-intestinale bijwerkingen gezien, die verdwenen na kortstondige verlaging van de dosering. Bij patiënt A en B kan men postuleren dat de preëxistente cognitieve stoornissen wijzen op een acetylcholinetekort in de hersenen. Bij patiënt C kan op grond van de hypothese van de uiteindelijke gemeenschappelijke pathogenetische route (‘final common pathway’) hetzelfde worden verondersteld als oorzaak van het delier. Alle patiënten herstelden volledig na ophogen van rivastigmine tot een dosering van 9 tot 12 mg per dag. Dit is vergelijkbaar met 3 van de 4 patiënten beschreven in de literatuur, van wie er 2 cognitieve stoornissen hadden die wezen op een cholinerg gebrek.19 20 De derde patiënt, met de ziekte van Parkinson, werd behandeld met anticholinerge medicatie.17
Uiteraard is een belangrijke vraag of het herstel van de hier gepresenteerde patiënten te danken is aan de werking van rivastigmine, aan algehele klinische verbetering of aan een combinatie van deze factoren. Ook is niet bekend wat het langetermijneffect van het voortzetten van de haloperidol bij hen zou zijn geweest. Ervaring leert ons dat een gunstig effect van haloperidol maanden op zich kan laten wachten.
conclusie
Wij concluderen dat rivastigmine een positief behandeleffect kan hebben bij chronisch delirante patiënten, bij wie de gebruikelijke behandeling faalt. Nader wetenschappelijk onderzoek is noodzakelijk, onder andere ter beantwoording van vragen zoals ‘zijn rivastigmine en andere cholinesteraseremmers daadwerkelijk effectief bij deze indicatie?’, ‘wanneer moet men met de toediening ervan starten?’ en ‘met welke dosering en hoe lang dient te worden behandeld?’. Het voorschrijven van een geneesmiddel voor een indicatie waarvoor het niet is geregistreerd, vereist speciale aandacht. De patiënt moet goed zijn voorgelicht en de behandelend arts draagt een bijzondere verantwoordelijkheid. Het voorschrijven dient zoveel mogelijk in het kader van wetenschappelijk onderzoek te gebeuren. Het is noodzakelijk via publicatie melding te maken van ervaring om zo het handelen te verantwoorden.28
Vooralsnog lijkt rivastigmine een potentieel alternatief voor antipsychotica bij de behandeling van patiënten met een chronisch delier.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Literatuur
Weele GM van der, Olde Rikkert MG, Eizenga WH, AssendelftWJ. Samenvatting van de standaard ‘Delier bij ouderen’ van hetNederlands Huisartsen Genootschap. NedTijdschr Geneeskd 2003;147:965-9.
Bucht G, Gustafson Y, Sandberg O. Epidemiology ofdelirium. Dement Geriatr Cogn Disord 1999;10:315-8.
Cole MG, Primeau FJ, Elie LM. Delirium: prevention,treatment, and outcome studies. J Geriatr Psychiatry Neurol1998;11:126-37.
Rockwood K. The occurrence and duration of symptoms inelderly patients with delirium. J Gerontol 1993;48:M162-6.
Mast RC van der. Postoperative delirium. Dement GeriatrCogn Disord 1999;10:401-5.
Marcantonio ER, Flacker JM, Michaels M, Resnick NM.Delirium is independently associated with poor functional recovery after hipfracture. J Am Geriatr Soc 2000;48:618-24.
McCusker J, Cole M, Dendukuri N, Han L, Belzile E. Thecourse of delirium in older medical inpatients: a prospective study. J GenIntern Med 2003;18:696-704.
Williams-Russo P, Urquhart BL, Sharrock NE, Charlson ME.Post-operative delirium: predictors and prognosis in elderly orthopedicpatients. J Am Geriatr Soc 1992;40:759-67.
Practice guideline for the treatment of patients withdelirium. American Psychiatric Association. Am J Psychiatry1999;156:1-20.
Cole MG, McCusker J. Treatment of delirium in oldermedical inpatients: a challenge for geriatric specialists. J Am Geriatr Soc2002;50:2101-3.
Meagher DJ, O'Hanlon D, O’Mahony E, Casey PR.The use of environmental strategies and psychotropic medication in themanagement of delirium. Br J Psychiatry 1996;168:512-5.
Cummings JL. Use of cholinesterase inhibitors in clinicalpractice: evidence-based recommendations. Am J Geriatr Psychiatry 2003;11:131-45.
McKeith I, del Ser T, Spano P, Emre M, Wesnes K, Anand R,et al. Efficacy of rivastigmine in dementia with Lewy bodies: a randomised,double-blind, placebo-controlled international study. Lancet2000;356:2031-6.
Wild R, Pettit T, Bums A. Cholinesterase inhibitors fordementia with Lewy bodies. Cochrane Database Syst Rev2003;CD003672.
Rupreht J, Schneck HJ, Dworacek B. Physostigmine-recentpharmacologic data and their significance for practical use. AnaesthesiolReanim 1989;14:235-41.
Stem TA. Continuous infusion of physostigmine inanticholinergic delirium: case report. J Clin Psychiatry1983;44:463-4.
Dautzenberg PL, Wouters CJ, Oudejans I, Samson MM.Rivastigmine in prevention of delirium in a 65 years old man withParkinson's disease. Int J Geriatr Psychiatry 2003;18:555-6.
Fischer P. Successful treatment of nonanticholinergicdelirium with a cholinesterase inhibitor. J Clin Psychopharmacol2001;21:118.
Wengel SP, Roccaforte VM, Burke WJ. Donepezil improvessymptoms of delirium in dementia: implications for future research. J GeriatrPsychiatry Neurol 1998;11:159-61.
Wengel SP, Burke WJ, Roccaforte WH. Donepezil forpostoperative delirium associated with Alzheimer's disease. J Am GeriatrSoc 1999;47:379-80.
Manos PJ. Neuropathogenesis of delirium. Psychosomatics1995;36:156-7.
Moore AR, O’Keeffe ST. Drug-induced cognitiveimpairment in the elderly. Drugs Aging 1999;15:15-28.
O'Keeffie ST. The neuropathogenesis of delirium.Aging 1997;9:38-9.
Trzepacz PT. Is there a final common neural pathway indelirium? Focus on acetylcholine and dopamine. Semin Clin Neuropsychiatry2000;5:132-48.
Trzepacz PT, Mast RC van der. The neuropathofysiology ofdelirium, In: Lindesay J, Rockwood K, Macdonald AJ, editors. Delirium in oldage. New York: Oxford University Press; 2002. p. 51-90.
Tune LE, Egeli S. Acetylcholine and delirium. DementGeriatr Cogn Disord 1999;10:342-4.
Lemstra AW, Eikelenboom P, Gool WA van. Het cholinergdeficiëntiesyndroom als indicatie voor cholinesteraseremmers.Ned Tijdschr Geneeskd2003;147:2201-3.
Hekster YA, Lisman JA, Heijmenberg GM, Koopmans PP,Loenhout JWA. Het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen buiten degeregistreerde indicatie. Geneesmiddelen Bulletin2000;34:139-47.
(Geen onderwerp)
Tilburg, augustus 2004,
Collega's Kalisvaart et al. (2004:1501-4) geven in een instructieve casuïstiekbeschrijving aan dat het onbekend is hoe lang rivastigmine voortgezet dient te worden in de behandeling van langdurig delirante ouderen. De auteurs roepen op ervaringen te melden. Ook wij hebben ervaring met het positieve effect van rivastigmine in de behandeling van langdurig delirante patiënten, maar ook met de problemen die succesvolle behandeling oproepen.
Een 84-jarige vrouw met persisterend delier werd door ons gedurende vier weken behandeld met neuroleptica (haloperidol en risperidon), echter zonder resultaat. De onderliggende aandoeningen, te weten anemie en longembolie, werden behandeld, maar ook hierna trad nog steeds geen verbetering op van het delier. Eerst na start van rivastigmine 3 mg 2 dd klaarde het delier snel op. Patiënte kon vlot uit het ziekenhuis ontslagen worden. Wij besloten rivastigmine na 6 weken te staken. Het delier recidiveerde niet en er was geen dementiesyndroom.
Helaas besloot de zorgverzekeraar rivastigmine in de ambulante behandelperiode niet te vergoeden, omdat er geen alzheimerdementie bestond. Ook na aanvullende uitleg onzerzijds kwam rivastigmine, in deze casus succesvol voorgeschreven buiten het geregistreerde indicatiegebied, niet voor vergoeding in aanmerking. Onzes inziens wordt hiermee een drempel opgeworpen om een succesvolle behandeling van langdurig delirante patiënten poliklinisch af te ronden. Bovendien wordt het werk van artsen hierdoor onnodig bemoeilijkt.
(Geen onderwerp)
Alkmaar, september 2004,
Collega's Van den Bliek en Maas merken op dat het voorschrijven van rivastigmine voor delierbehandeling op problemen bij de ziektezorgverzekeraars kan stuiten. Dat is herkenbaar en ook wel enigszins te begrijpen. De zorgverzekeraars voeren het afgesproken beleid uit en kunnen niet al te veel uitzonderingen maken, zeker als er geen ondersteunende gegevens zijn voor dit nieuwe beleid. Het publiceren van ervaringen met geneesmiddelen buiten het indicatiegebied zal zeker helpen de zorgverzekeraar in individuele gevallen toeschietelijker te maken. Als het gaat om het gebruik van rivastigmine voor delierbehandeling bij nog niet bekende dementiepatiënten is onze ervaring dat deze vrijwel meteen (dagen) na het uitdoven van het delier weer afgebouwd kan worden. Er is eigenlijk nooit een reden om ook ambulant nog de behandeling te continueren. De oorzaken van het delier zijn verdwenen en dan kan men ook stoppen met de behandeling. Dat doen wij immers ook als wij met haloperidol behandelen.